200807203/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 19 augustus 2008 in zaak nr. 07/1612 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Margraten.
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Margraten (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] sloopvergunning verleend voor het slopen van een showroom met kantoor en magazijn op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een showroom met kantoor en magazijn op het perceel.
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen de afzonderlijke besluiten van 12 februari 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 augustus 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 24 september 2008 hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend naar aanleiding van het door [appellant] nader ingediende stuk. Dit is aan de andere partijen toegezonden. Partijen hebben toestemming gegeven een tweede zitting achterwege te laten.
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Cadier en Keer" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Ingevolge artikel 12, lid A, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bestaande, ter plaatse reeds gevestigde bedrijven.
Ingevolge artikel 12, lid C, onder 1, onderdelen 1.2. en 1.3, voor zover thans van belang, mogen op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de voorgevel in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens zal worden gebouwd;
- gebouwen in ten hoogste 1 bouwlaag mogen worden gebouwd, met een hoogte van ten minste 2,60 m en ten hoogste 5,60 m.
2.2. Het project is in strijd met artikel 12, lid C, onder 1, onderdelen 1.2. en 1.3, van de planvoorschriften. Het voorziet in de bouw van een bedrijfsgebouw met een hoogte van 6,10 m, bestaande uit twee bouwlagen. Daarbij loopt de voorgevel van het bedrijfsgebouw niet evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens.
Teneinde bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen. Hij voert daartoe aan dat hem ten gevolge van de realisering van het project hinder als bedoeld in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek zal worden toegebracht. Volgens hem heeft het in het project voorziene bedrijfsgebouw, dat gedeeltelijk tegen een op de erfgrens gebouwde loods van [appellant] aan is gesitueerd, een zodanige hoogte dat het de lichtinval in de loods en de toegankelijkheid van het dak en de ramen van de loods voor onderhoudswerkzaamheden zal belemmeren. Voorts stelt [appellant] dat realisering van de in het project voorziene kelder de stabiliteit van de loods in gevaar brengt.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs.
200604465/1 en 200604465/2), is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, indien deze belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter is om die vraag te beantwoorden.
2.3.2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering met een evident karakter aan de verlening van de gevraagde vrijstelling in de weg staat. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat volgens de gedingstukken de loods van [appellant] slechts wordt gebruikt voor opslag en na realisering van het bouwplan bereikbaar blijft.
Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de nokhoogte van het project de ingevolge het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte slechts in geringe mate overschrijdt, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling heeft kunnen komen.
De stelling van [appellant] dat het college in een ander geval dan thans aan de orde, eerst medewerking aan vrijstelling voor het oprichten van een gebouw heeft verleend, nadat het volgens de bouwtekening was verplaatst uit de erfgrens, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de situering van het in het project voorziene bedrijfsgebouw tegen de erfgrens van [appellant] op zichzelf niet strijdig is met het bestemmingsplan.
2.4. Ten slotte betoogt [appellant] met juistheid dat de rechtbank niet is ingegaan op zijn stelling dat hij schade heeft geleden, omdat volgens hem niet conform de voorwaarden van de bij besluit van 12 februari 2007 verleende sloopvergunning is gesloopt. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, aangezien die stelling geen betrekking heeft op de besluiten die thans ter beoordeling voorliggen. Het betoog faalt daarom.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009