ECLI:NL:RVS:2009:BJ2590

Raad van State

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807590/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing geslotenverklaring Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug door college van burgemeester en wethouders van Bodegraven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 2 september 2008 hun beroep ongegrond verklaarde. Het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven had op 11 oktober 2007 geweigerd om aan appellanten ontheffing te verlenen van de geslotenverklaring van de Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug. Dit besluit werd door het college in een later besluit van 15 april 2008 gehandhaafd, waarna appellanten in beroep gingen. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandeld en dat de ontheffingenverordening als beleidsregel kon worden aangemerkt.

Appellanten stelden dat het beleid in strijd was met het verbod van willekeur en dat zij onterecht geen ontheffing konden krijgen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 2 juni 2009 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen ontheffing te verlenen, aangezien appellanten niet binnen het ontheffingsgebied woonden of werkten. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De weigering van de ontheffing werd als rechtmatig beschouwd, en het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

200807590/1/H3.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Bodegraven,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 september 2008 in zaak nr. 08/3925 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven (hierna: het college) geweigerd aan [appellanten] ontheffing te verlenen van de geslotenverklaring op nader aangeduide tijden van de Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2008, verzonden op 8 september 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2009, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A. de Hoop-van den Berge en ing. P.L.M. Koot, ambtenaren in dienst van de gemeente Bodegraven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, voor zover thans van belang, worden verkeersbesluiten, voor zover zij betreffen het verkeer op wegen die niet in beheer zijn bij het Rijk, een provincie of een waterschap, genomen door burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Ingevolge artikel 87, voor zover thans van belang, kan door het bevoegd gezag ontheffing worden verleend van artikel 62, onder meer voor zover het betreft verkeersteken C12.
2.2. Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college door het plaatsen van verkeersteken C12 uit bijlage 1 bij het RVV 1990, het tussen de Graaf Lodewijkstraat en de grens met de gemeente Woerden gelegen deel van de Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug, op nader aangeduide tijden voor alle motorvoertuigen gesloten verklaard.
2.3. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college geweigerd [appellanten] van die geslotenverklaring ontheffing te verlenen. Ter motivering van dit besluit heeft het college verwezen naar de door hem vastgestelde Ontheffingenverordening geslotenverklaring Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug (hierna: de ontheffingenverordening). Naar aanleiding van het betoog van [appellanten] in bezwaar dat het college tot het vaststellen van deze verordening niet bevoegd was, heeft het college de naam van de Ontheffingenverordening gewijzigd in Ontheffingenreglement Geslotenverklaring Hoge Rijndijk te Nieuwerbrug (hierna: het ontheffingenreglement) en het standpunt ingenomen dat hierin beleid is neergelegd.
2.3.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de passages uit het ontheffingenreglement waarnaar het college ter motivering van het in bezwaar gehandhaafde besluit verwijst, betrekking hebben op de invulling van de aan het college toekomende discretionaire bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van de geslotenverklaring van de Hoge Rijndijk. Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank het ontheffingenreglement in zoverre terecht als beleidsregel aangemerkt.
2.4. [appellanten] betogen dat, voor zover het ontheffingenreglement als beleid kan worden aangemerkt, dit beleid in strijd met het verbod van willekeur en daarom niet redelijk is. Het college heeft ter motivering van het in bezwaar gehandhaafde besluit dan ook ten onrechte naar dit beleid verwezen, aldus [appellanten].
2.4.1. Het college heeft ter motivering van het in bezwaar gehandhaafde besluit niet verwezen naar het gehele ontheffingenreglement, maar slechts naar artikel 1 hiervan. Het betoog van [appellanten] dat behalve artikel 1 ook andere artikelen uit het ontheffingenreglement strijd met het verbod van willekeur opleveren en bovendien in strijd zijn met hogere regelgeving, behoeft geen bespreking, nu de desbetreffende artikelen door het college niet aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag zijn gelegd.
2.4.2. Volgens artikel 1 van het ontheffingenreglement, voor zover thans van belang, kunnen aanvragen om ontheffing worden ingediend door personen die wonen of werken in het ontheffingsgebied. Dit ontheffingsgebied omvat volgens dit artikel de percelen gelegen binnen de bebouwde kom van Nieuwerbrug en aan de Barwoutswaarder te Woerden, voor zover gelegen tussen de gemeentegrens van Bodegraven en de grens van de bebouwde kom van Woerden. Evenmin als de rechtbank ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het aldus afgebakende ontheffingsgebied heeft kunnen komen. Dat op geringe afstand van de grens van het ontheffingsgebied woningen en bedrijven zijn gelegen waarvan de bewoners en werknemers volgens het beleid niet voor ontheffingverlening in aanmerking komen, is inherent aan het vaststellen van een gebiedsgrens en brengt op zichzelf niet met zich dat het willekeurverbod wordt overtreden.
2.4.3. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het in artikel 1 van het ontheffingenreglement neergelegde beleid in strijd is met het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), faalt dit betoog. [appellanten] hebben niet gemotiveerd en daarmee niet aannemelijk gemaakt dat toepassing van artikel 1 van het ontheffingenreglement leidt tot ontheffingverlening in strijd met het Blk 2005, zodat geen grond bestaat het beleid om die reden onrechtmatig te achten. Dit klemt temeer nu toepassing van artikel 1 van het ontheffingenreglement in dit geval tot weigering van de gevraagde ontheffing heeft geleid.
2.4.4. Gelet op het voorgaande wordt met de rechtbank overwogen dat het in het ontheffingenreglement neergelegde beleid, voor zover door het college aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd, niet onredelijk is.
2.4.5. Dat [appellanten] niet binnen het ontheffingsgebied wonen of werken, is niet in geschil. Volgens het ontheffingenreglement komen zij daarom niet voor ontheffingverlening in aanmerking. In hetgeen [appellanten] hebben betoogd is geen grond gelegen voor het oordeel dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht voordoen. De gestelde toename van reistijd als gevolg van de geslotenverklaring van de Hoge Rijndijk kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu [appellanten] zich hiermee niet onderscheiden van andere bewoners en werknemers buiten het ontheffingsgebied. Met de rechtbank wordt daarom overwogen dat het college zich onder verwijzing naar het ontheffingenreglement in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellanten] niet voor ontheffingverlening in aanmerking komen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. de Winter, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Winter
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009
546.