200809367/1/H1.
Datum uitspraak: 15 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Haarlem,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 november 2008 in zaak nr. 08/2635 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een fietsenstalling met een overkapping in de voortuin van de woning aan de [locatie] te Haarlem.
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2008, verzonden op 18 november 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft R. van Binsbergen, wonende te Haarlem, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2009, waar [appellante], bijgestaan door mr. B. Wernik, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door R. de Vries, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het betoog van [appellante], zoals nader toegelicht ter zitting, strekt ertoe dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwwerk, waarop de bouwaanvraag ziet, geen fietsenstalling, maar naar zijn aard een erfafscheiding is en dat het bouwplan mitsdien in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Kleverpark 2005" de bestemming "Tuin".
Ingevolge artikel 17, tweede lid, en onder a, van de planvoorschriften zijn op deze gronden onder meer toegelaten bouwwerken geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het derde lid kunnen ten behoeve van de bestemming bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht mits de hoogte van deze bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer bedraagt dan 2 meter (m); met uitzondering van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevelrooilijn, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 1 m.
2.3. Het in geding zijnde bouwwerk bestaat uit een houten wand van ongeveer 1,60 m hoog en 2,60 m lang met een daaraan verbonden overkapping van ongeveer 70 cm breed, gesitueerd op de erfgrens vóór de voorgevelrooilijn. Gelet op de situering op het perceel en de uiterlijke verschijningsvorm ervan is hier sprake van een erf- of perceelafscheiding en geen fietsenstalling. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juni 2003 in zaak nr.
200204917/1) maakt de enkele omstandigheid dat deze erf- of perceelafscheiding is voorzien van een overkapping dat niet anders. Door de overkapping wordt de erf- of perceelafscheiding geen fietsenstalling, te meer nu een fietsenrek ontbreekt en het in dit geval alleen mogelijk is de fietsen tegen de houten wand te plaatsen. Nu de erf- of perceelafscheiding hoger is dan 1 m, is het bouwwerk in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen wegens strijd met artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 14 november 2008 in zaak nr. 08/2635;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 15 januari 2008;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haarlem tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Haarlem aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Haarlem aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009