ECLI:NL:RVS:2009:BJ2188
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- H. Troostwijk
- A.B.M. Hent
- M.E. van Laar
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en spoedige beslissing in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling, die op 7 mei 2009 in bewaring is gesteld. De vreemdeling heeft op 8 mei 2009 beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft op 10 juni 2009 het beroep ongegrond verklaard, maar de vreemdeling heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet adequaat heeft gehandeld door de staatssecretaris een termijn te geven voor het overleggen van een aanvullend proces-verbaal, terwijl het onderzoek na heropening zo spoedig mogelijk had moeten worden voltooid, zoals vereist door artikel 5, vierde lid, van het EVRM. De rechtbank heeft niet onderkend dat het belang van de vreemdeling bij een spoedige beslissing zwaarder diende te wegen dan het belang van de staatssecretaris bij uitstel. De Raad van State concludeert dat de maatregel van bewaring met ingang van 28 mei 2009 onrechtmatig is, omdat de rechtbank pas na 33 dagen op het beroep van de vreemdeling heeft beslist. De grieven van de vreemdeling slagen, en de Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling gegrond. De vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven en de staat wordt veroordeeld tot schadevergoeding aan de vreemdeling.