ECLI:NL:RVS:2009:BJ1896

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900328/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaarschrift in subsidiezaak Leids Universitair Medisch Centrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van het LUMC ongegrond verklaard, nadat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 28 februari 2008 subsidie had verleend aan het LUMC en het bezwaar van het LUMC tegen een later besluit van de minister niet-ontvankelijk had verklaard. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn ter post was bezorgd, omdat het op 11 april 2008 was gescand en gesorteerd door TNT Post. Het LUMC stelde echter dat het bezwaarschrift op tijd was verzonden, maar kon geen verzendbewijs overleggen. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het LUMC aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift uiterlijk op 10 april 2008 ter post is bezorgd. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waardoor het besluit van de minister werd vernietigd. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan het LUMC.

Uitspraak

200900328/1/H2.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Leids Universitair Medisch Centrum, gevestigd te Leiden,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2008 in zaak nr. 08/5226 in het geding tussen:
het Leids Universitair Medisch Centrum
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2008 heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de minister) op grond van de Subsidieregeling zorgopleidingen 2e tranche subsidie verleend aan het Leids Universitair Medisch Centrum (hierna: het LUMC) voor het jaar 2008.
Bij besluit van 3 juni 2008 heeft de minister het door het LUMC daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2008, verzonden op 23 december 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door het LUMC daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het LUMC bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2009.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2009, waar het LUMC, vertegenwoordigd door mr. G.G.E.A. Frederix, advocaat te 's-Gravenhage, en de minister, vertegenwoordigd door drs. N.A. Liborang en mr. J.C. Wegen-Beek, beiden werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aangevangen op 29 februari 2008 en, gelet op artikel 6:7, geëindigd op 10 april 2008.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid is een bezwaarschrift bij verzending per post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Vaststaat dat het bezwaarschrift per post is verzonden en dat het buiten de bezwaartermijn, namelijk op 11 april 2008, is ontvangen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het bezwaarschrift binnen die termijn ter post is bezorgd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift niet binnen de bezwaartermijn ter post is bezorgd aangezien volgens de gegevens van TNT Post de zending op 11 april 2008 in Arnhem is gescand en gesorteerd. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verschoonbaar kan worden geacht.
2.4. Vaststaat dat het bezwaarschrift aangetekend is verzonden, maar dat het LUMC geen verzendbewijs kan overleggen waaruit de datum van het ter post bezorgen kan worden afgeleid. Op het LUMC rust de bewijslast anderszins aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift uiterlijk op 10 april 2008 - derhalve voor het einde van de bezwaartermijn - ter post is bezorgd. Het LUMC heeft een verklaring van de secretaris van de Raad van Bestuur van het LUMC overgelegd waarin zij stelt het stuk op een postkantoor te hebben afgegeven alsmede een bewijs dat zij op dat moment ook geld heeft opgenomen. De rechtbank heeft terecht hieraan niet de betekenis toegekend die het LUMC voorstaat aangezien die stukken geen objectief verifieerbare gegevens bevatten over het ter post bezorgen.
In het door de minister in bezwaar geraadpleegde systeem van TNT Post, het zogeheten Track & Trace, is met betrekking tot de zending van het bezwaarschrift vermeld dat op 11 april 2008 de zending is opgehaald en als aangetekend is gesorteerd in de locatie Arnhem. Voorts is vermeld dat op dezelfde dag de zending in 's-Gravenhage in de afleverroute is gegaan en is afgeleverd. Uit deze gegevens kan niet worden afgeleid op welke dag het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Het LUMC heeft in hoger beroep een brief van TNT Post van 10 februari 2009 overgelegd, waarin is vermeld dat indien de zending niet is of kon worden gescand op het postkantoor, de eerste zichtbare scan in vermeld systeem afkomstig zal zijn van het sorteerkantoor, in dit geval het sorteercentrum voor aangetekende stukken in Arnhem. Tevens is daarin vermeld dat de zending blijkens voornoemd systeem is uitgereikt op 11 april 2008 hetgeen betekent dat de zending in ieder geval uiterlijk op 10 april 2008 bij een postkantoor is aangeboden. Daarnaast heeft het LUMC in hoger beroep een uitdraai van 4 februari 2009 van het antwoord op een via internet aan TNT Post Klantenservice gestelde vraag overgelegd, waarin staat dat het niet mogelijk is in dat sorteercentrum een aangetekend poststuk af te geven. De minister heeft zijn standpunt dat hem uit mondelinge informatie is gebleken dat dit wel mogelijk is niet kunnen motiveren. Uit deze stukken kan worden afgeleid dat het ter post bezorgen van het bezwaarschrift voor aangetekende verzending en de aflevering ervan aan de minister niet op één en dezelfde dag kan hebben plaatsgevonden. Blijkens een door het LUMC in beroep overgelegde folder heeft TNT voor het gegarandeerd dezelfde dag afleveren van een poststuk een andere, aparte service, te weten verzending per TNT Express. Gelet op het voorgaande en jurisprudentie van de Afdeling - zie bijvoorbeeld de uitspraken van 29 april 2004 in zaak nrs. 200308085/2 en 200308087/2 (AB 2004, 226) en van 7 november 2007 in zaak nr.
200703036/1- waaruit volgt dat bij inschakeling van TNT Post ervan kan worden uitgegaan dat een poststuk dat daags na het verstrijken van de termijn is bezorgd uiterlijk de dag ervoor is aangeboden, moet anders dan de rechtbank heeft overwogen het er voor worden gehouden dat het daags na afloop van de termijn ingekomen bezwaarschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn, derhalve 10 april 2008 ter post is bezorgd. Het bezwaar is derhalve tijdig ingediend en ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen.
2.6. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 december 2008 in zaak nr. 08/5226;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 3 juni 2008, kenmerk DWJZ-2844641/06;
V. veroordeelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport tot vergoeding van bij het Leids Universitair Medisch Centrum in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: éénduizendtweehonderdenachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan het Leids Universitair Medisch Centrum onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) aan het Leids Universitair Medisch Centrum het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 718,00 (zegge: zevenhonderdenachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
18-609.