200903038/2/R2.
Datum uitspraak: 3 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 6 maart 2009, kenmerk 2008-022426, heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 9 december 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Kwekerij Wijtgraaf" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen (hierna: [verzoeker sub 1] e.a.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] e.a. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 juni 2009, waar [verzoeker sub 1] e.a., vertegenwoordigd door mr. M. Kuiper, advocaat te Harderwijk, en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. J.T.F. van Berkel en H. ten Cate, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Pol, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Verder zijn het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J. Haklander, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L. Bolier, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het moederplan). Het wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid van oprichting van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning ten behoeve van een (boom)kwekerij op het perceel van [belanghebbende] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
2.3. Ingevolge het moederplan rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden" en de aanduiding "stadslanderijen".
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften van het moederplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, zijn de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitsluitend voor zover de gronden zijn aangegeven met "stadslanderijen". Onder het doel "uitoefening van het agrarisch bedrijf" is niet begrepen hout-, boom-, heester- en fruitteelt binnen de met "stadslanderijen" aangegeven gronden, voor zover het betreft de gronden gelegen buiten de in lid 3, sub a, onder 4, bedoelde vierhoek en met uitzondering van bestaande complexen, alsmede van de met "stadslanderijen" aangegeven gronden gelegen ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder s, van de planvoorschriften wordt ingevolge de planvoorschriften verstaan onder een agrarisch bedrijf een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
2.4. Ingevolge artikel 13, sub A, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften, met als kopje vestiging nieuwe agrarische bedrijven, kan het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan, voor zover de gronden zijn aangegeven met "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurwaarden", nader aangeduid als "stadslanderijen" en voor zover gelegen ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg, wijzigen ten behoeve van de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf, met dien verstande dat de wijziging uitsluitend van toepassing is in die gevallen waarbij:
- de volwaardigheid van het nieuw te vestigen bedrijf is aangetoond;
- vestigingsmogelijkheden op bestaande agrarische bouwpercelen ontbreken.
2.5. Ten aanzien van het betoog van [verzoeker sub 1] e.a. dat de wijzigingsbevoegdheid in dit geval niet kon worden toegepast omdat hout-, boom-, heester- en fruitteelt op grond van artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften niet is toegestaan binnen de stadslanderijen aangeduide gronden en deze bevoegdheid voorts niet kan worden aangewend ten behoeve van het bedrijf van [belanghebbende] vanwege het niet-grondgebonden karakter daarvan, overweegt de voorzitter als volgt.
2.5.1. Op grond van de planvoorschiften mag het perceel agrarisch worden gebruikt. Op de plankaart van het moederplan is ter plaatse van het perceel evenwel geen aanduiding agrarisch bedrijf opgenomen, hetgeen inhoudt dat ten dienste van de uitoefening van het agrarisch bedrijf aldaar niet rechtstreeks bebouwing mag worden opgericht. In het commentaar op de zienswijzen tegen het ontwerp-wijzigingsplan is door het college van burgemeester en wethouders weergegeven dat door de vorige eigenaar van het perceel een zienswijze was ingediend tegen het doen vervallen in het ontwerp-moederplan van de in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheid voor het perceel en dat naar aanleiding van deze zienswijze door de gemeenteraad is besloten het in het ontwerp-moederplan opgenomen verbod op de uitoefening van hout-, boom-, heester- en fruitteelt te schrappen voor het stadslanderijengebied ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg en voor dit gebied een ruimere wijzigingsbevoegdheid voor de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven op te nemen. Met het oog hierop is niet alleen voor bestaande complexen, maar ook voor de gronden gelegen ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg een uitzondering opgenomen van het bepaalde in artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het moederplan dat binnen met stadslanderijen aangegeven gronden geen hout-, boom-, heester- en fruitteelt mag worden uitgeoefend. Niet valt in te zien dat het onderhavige perceel, dat in het gebied ten zuiden van de Zuiderzeestraatweg is gelegen, niet onder deze uitzondering valt. Evenmin kunnen [verzoeker sub 1] e.a. worden gevolgd in het betoog dat in dit geval geen sprake is van een agrarisch bedrijf als bedoeld in artikel 13, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder s, van de planvoorschriften. In zoverre was er voor het college van burgemeester en wethouders dan ook geen beletsel om gebruik te maken van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
2.5.2. In zoverre bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. In hetgeen [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] naar voren hebben gebracht omtrent het niet voldoen aan de wijzigingsvoorwaarden, die zijn opgenomen in artikel 13 van het moederplan, wordt evenmin aanleiding gevonden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Naar het oordeel van de voorzitter faalt het betoog van [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] dat de volwaardigheid van het nieuwe bedrijf niet is aangetoond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan het voornemen van [belanghebbende] om op het perceel een nieuw agrarisch bedrijf te starten een door DLV Plant BV op 11 juli 2006 opgesteld Bedrijfsplan Boomteelt ten grondslag ligt. Bij brief van 21 november 2006 heeft de Dienst Landbouwkundig advies van de provincie Gelderland daarover na bestudering van de stukken en een ter plaatse ingesteld onderzoek een positief advies uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders. Voorts is aan het college van burgemeester en wethouders op 7 november 2007 door de Stichting Advisering Agrarische Bouwplannen een positief advies over de in de toekomst te verwachten volwaardigheid van het bedrijf uitgebracht. Gelet op de inhoud van deze adviezen ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun stelling dat van een financieel gezonde onderneming geen sprake kan zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de uitgebrachte adviezen zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het wijzigingsplan en het college bij de goedkeuring daarvan zich niet op de in die adviezen getrokken conclusie hebben mogen baseren. Dat uit de inmiddels bekende bedrijfsresultaten over het tijdvak 1 november 2006 tot en met 31 december 2007 kon worden afgeleid dat gedurende de eerste periode exploitatieverliezen zijn geleden, biedt onvoldoende grond voor het door [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] ingenomen standpunt, nu deze resultaten bij een startende onderneming niet maatgevend voor de toekomstverwachting kunnen zijn. De verwijzing door [verzoeker sub 2] naar een in een zienswijze opgenomen eigen bedrijfseconomische analyse, welke in rapportages van H. ten Cate AA als voldoende betrouwbaar is aangemerkt en waaruit zou blijken dat de exploitatieverliezen niet beperkt zullen blijven tot een aanloopjaar, kan evenmin slagen. Bij brief van 22 mei 2008 is door H.W. Schoeman AA omschreven dat in deze analyse van feitelijk onjuiste gegevens is uitgegaan en dat op grond van de cijfers 2006-2007, het oorspronkelijke bedrijfsplan en een aanvulling daarop van DLV Plant BV van een levensvatbare onderneming sprake is. Daarbij is er nog op gewezen dat op basis van het aangedragen bedrijfsplan en de daarin opgenomen meerjarenprognose financiering is verstrekt door ABN AMRO Bank onder garantie van de Stichting Borgstellingsfonds voor Landbouw, hetgeen inhoudt dat ook van die zijde de haalbaarheid van de plannen en de prognoses zijn getoetst en bevestigd.
2.7.1. Naar het oordeel van de voorzitter is tevens niet aannemelijk gemaakt dat geen deugdelijk onderzoek is gedaan naar de vestigingsmogelijkheden op bestaande agrarische bouwpercelen. Het college van burgemeester en wethouders heeft erop gewezen dat reeds door de vorige eigenaar van het perceel onderzoek is gedaan naar de vestigingsmogelijkheden elders waarbij informatie is ingewonnen bij een vijftal makelaars. Dit heeft erin geresulteerd dat in de omgeving geen agrarische bouwpercelen of bestaande agrarische bedrijven te koop waren. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarover ter zitting nader aangegeven dat er ten tijde van het in procedure brengen van het wijzigingsplan geen aanleiding bestond te twijfelen aan de uitkomsten van de genoemde informatie.
2.8. In hetgeen [verzoeker sub 1] e.a. betogen omtrent onjuistheden op de plankaart, die behoort bij het wijzigingsplan, wordt ook geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat op voorhand valt aan te nemen dat goedkeuring van het wijzigingsplan in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Naar het voorshands voorkomt is sprake van een kennelijke verschrijving, omdat op de plankaart de plangrens wordt aangegeven met een bolletjeslijn en in de legenda een bolletjeslijn ontbreekt. Nu op de plankaart van het wijzigingsplan een aanduiding agrarisch bedrijf met bouwblok is aangegeven, ingevolge het wijzigingsplan ter plaatse echter uitsluitend de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde" geldt, deze bestemming is aangegeven met een geel vlak en de bestemmingsgrens samenvalt met de plangrens, is daarmee duidelijk waar de plangrens zich op de plankaart bevindt en bestaat in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.9. Gelet op het vorenstaande dienen de verzoeken van [verzoeker sub 1] e.a. en [verzoeker sub 2] voor het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2009