200903891/1/H1 en 200903891/2/H1.
Datum uitspraak: 2 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 27 mei 2009 in zaak nrs. 09/527 en 09/528 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 21 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast een woning en een blokhut op het perceel [locatie] te [plaats], uiterlijk 31 december 2008 te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 3 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2009, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 4 juni 2009 heeft het college de begunstigingstermijn opgeschort tot twee weken na de uitspraak van de voorzitter op het verzoek van [appellant].
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en G.E. Hillers, en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Vaststaat dat de woning en blokhut, die niet in overeenstemming zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Wenum Wiesel" (hierna: het bestemmingsplan), zijn gebouwd zonder bouwvergunning. Gelet op het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, is het college dan ook bevoegd terzake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de woning ten onrechte niet positief is bestemd in het bestemmingsplan, daarbij verwijzend naar gevallen in de gemeente Apeldoorn waarin dat naar gesteld wel is gebeurd, faalt dat betoog. In deze procedure is geen plaats voor de door hem voorgestane indringende toetsing van de juistheid van die bestemmingsregeling. De mogelijkheid om in het kader van een handhavingsprocedure de gelding van de toepasselijke bestemmingsregeling aan de orde te stellen, strekt niet zover dat het desbetreffende onderdeel van het bestemmingsplan aldus opnieuw kan worden onderworpen aan de bij de goedkeuring van het plan te hanteren toetsingsmaatstaf. Tegen het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan konden rechtsmiddelen worden aangewend. Het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan is thans evenwel onherroepelijk.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat, slaagt evenmin. Het college heeft aangegeven geen medewerking te willen verlenen aan een procedure tot het wijzigen van het bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit. De voorzieningenrechter heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 november 2007 in zaak nr.
200702722/1geoordeeld dat het enkele feit dat het college hiertoe niet bereid is volstaat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. De voorzieningenrechter heeft evenzeer terecht geoordeeld dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het ter zake door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het verlenen van die medewerking in strijd zou zijn met het provinciale en gemeentelijke beleid om verstening van het buitengebied tegen te gaan.
2.6. In de op zichzelf niet betwiste stelling van [appellant] dat de woning een bijzonder gebouw is met unieke eigenschappen, met name wat de hoge isolatiewaarde betreft, heeft de voorzieningenrechter ten slotte terecht geen grond gezien voor het oordeel dat daartegen niet handhavend mag worden opgetreden. Daarin is geen bijzondere omstandigheid gelegen, op grond waarvan van het college gevergd kan worden van handhaving af te zien. Niet valt immers in te zien, waarom een woning met deze bijzondere eigenschappen niet wordt gerealiseerd op gronden waar het oprichten van een woning ingevolge het aldaar geldende bestemmingsplan wel is toegestaan, thans daargelaten of de woning voldoet aan de overigens te stellen eisen, zoals op grond van het Bouwbesluit.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009