ECLI:NL:RVS:2009:BJ1647

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903563/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vreemdelingenbewaring en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 11 mei 2009 het beroep van de vreemdeling tegen het voortduren van zijn vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling was in vreemdelingenbewaring gesteld op 27 augustus 2008. De rechtbank baseerde haar oordeel over het zicht op uitzetting naar Suriname op feiten die ontleend waren aan een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2009, zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zich over deze feiten uit te laten. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak in strijd was met het beginsel van hoor en wederhoor, wat een fundamenteel rechtsbeginsel is dat waarborgt dat partijen zich kunnen uitlaten over alle relevante feiten en argumenten in een procedure.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat, ondanks het feit dat de Vreemdelingenwet 2000 geen grondslag biedt voor het hoger beroep, er toch aanleiding was om het hoger beroep te behandelen. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens werden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,00, met de opdracht aan de rechtbank om te beslissen over de vergoeding van deze kosten.

De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die de vrijheid van personen aangaan. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.

Uitspraak

200903563/1/V3.
Datum uitspraak: 26 juni 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage van 11 mei 2009 in zaak nr. 09/13762 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 augustus 2008 is [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door de vreemdeling tegen het voortduren van de bewaring ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 mei 2009, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, staat in afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de rechtbank over een besluit of handeling op grond van hoofdstuk 5 van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat, in afwijking van artikel 84, aanhef en onder a, tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, hoger beroep open bij de Afdeling.
2.2. Het door de vreemdeling ingestelde beroep is een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000, gericht tegen het voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het in hoofdstuk 5 opgenomen artikel 59. De uitspraak van de rechtbank van 11 mei 2009 is gedaan op dit beroep en is derhalve een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vw 2000. Hiertegen staat, anders dan bij een uitspraak als vermeld in artikel 95, eerste lid, van deze wet geen hoger beroep open bij de Afdeling.
2.3. De vreemdeling betoogt dat de Afdeling niettemin van het hoger beroep kennis kan nemen, omdat de rechtbank haar oordeel over het zicht op uitzetting naar Suriname heeft gebaseerd op de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht van 27 april 2009 in zaak nr. 09/12821 zonder deze uitspraak, dan wel de daarin vervatte informatie over de verstrekking van laissez passer, aan hem over te leggen. Derhalve heeft de rechtbank uitspraak gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, aldus de vreemdeling.
2.3.1. Voor kennisneming van een appel in weerwil van het bepaalde bij artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan grond bestaan, indien sprake is van ernstige schending van eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.3.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, overwogen dat de staatssecretaris, blijkens de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 27 april 2009 in zaak nr. 09/12821, te kennen heeft gegeven dat er sinds 24 oktober 2008 enkele laissez passer zijn verstrekt, waaronder recentelijk, te weten begin april. Hoewel deze informatie summier is, kan daaruit in elk geval worden afgeleid dat sinds 24 oktober 2008 ten minste twee laissez passer zijn verstrekt, waaronder in elk geval één begin april, zodat, hoe weinig dit ook moge zijn, niet gezegd kan worden dat thans geen sprake is van zicht op uitzetting, aldus de rechtbank.
2.3.3. De rechtbank heeft, door aldus te overwegen, haar oordeel over het zicht op uitzetting naar Suriname overwegend gebaseerd op feiten, zoals vermeld in de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 27 april 2009 in zaak nr. 09/12821, welke feiten zijn ontleend aan door de staatssecretaris in die procedure verstrekte informatie, die in het beroep bij de rechtbank in deze procedure niet aan de orde is geweest. De rechtbank kon deze feiten niet aan haar uitspraak ten grondslag leggen zonder de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten.
Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de uitspraak is gedaan in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is geweest, op grond waarvan de Afdeling aanleiding ziet van het hoger beroep kennis te nemen, hoewel de Vw 2000 daartoe geen grondslag biedt.
2.4. Uit het vorenoverwogene vloeit tevens voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.5. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 mei 2009 in zaak nr. 09/13762;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009
347-562.
Verzonden: 26 juni 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak