ECLI:NL:RVS:2009:BJ1153

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805675/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende revisievergunning voor scheepswerf in Krimpen aan den IJssel

In deze zaak gaat het om een beroep ingesteld door LSI Verolme Shipyard B.V. tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 27 december 2007 een (deel)revisievergunning heeft verleend aan IHC Holland Merwede Krimpen B.V. voor het in werking hebben van een scheepswerf aan de Schaardijk 24 te Krimpen aan den IJssel. Het besluit werd op 10 januari 2008 ter inzage gelegd. LSI, die het voormalige Verolme terrein in eigendom had, heeft op 23 juli 2008 beroep ingesteld, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift op 22 februari 2008 was verstreken. LSI had geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding, aangezien zij op 3 april 2008 op de hoogte was geraakt van de milieuvergunning die aan IHC Holland was verleend. De Afdeling oordeelde dat LSI, na deze kennisgeving, onmiddellijk actie had moeten ondernemen. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 1 juli 2009, waarbij het beroep van LSI niet-ontvankelijk werd verklaard en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805675/1/M1.
Datum uitspraak: 1 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LSI Verolme Shipyard B.V., gevestigd te Rotterdam,
2. [appellanten sub 2], beide gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid IHC Holland Merwede Krimpen B.V. (hierna: IHC Holland) een (deel)revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het in werking hebben van een scheepswerf gelegen aan de Schaardijk 24 te Krimpen aan den IJssel. Dit besluit is op 10 januari 2008 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid LSI Verolme Shipyard B.V. (hierna: LSI) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
LSI en IHC Holland hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar LSI, vertegenwoordigd door mrs. H.J. Breeman en F. van Dam, beiden advocaat te Rotterdam, mr. D.A. Cleton en F. Smissaert, en het college, vertegenwoordigd door ing. B. Hoevers, R. Wigbels, V. ’t Hart en G. Doezeman, allen werkzaam bij DCMR Milieudienst Rijnmond, zijn verschenen.
Voorts zijn IHC Holland, vertegenwoordigd door mr. M.C. Schepel, advocaat te Den Haag, ing. C.P. Beevers en C.J. van der Harst, en de rechtsopvolgsters onder bijzondere titel van LSI, [appellanten sub 2], beide vertegenwoordigd door mrs. H.J. Breeman en F. van Dam, beiden advocaat te Rotterdam, en mr. D.A. Cleton, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellanten sub 2] hebben het voormalige Verolme terrein, gelegen in de deelgemeente IJsselmonde, gemeente Rotterdam in eigendom verkregen van LSI. Ter zitting hebben zij naar voren gebracht in de door LSI opgebouwde aanspraken op rechtsbescherming te treden.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 augustus 1998, inzake nr. H01.97.0326, JB 1998, 207, kan in beginsel worden aanvaard dat in geval van rechtsopvolging onder bijzondere titel, zoals in dit geval, ook de hoedanigheid van aanlegger in een eenmaal in bezwaar of beroep aanhangig gemaakt geschil overgaat van de vervreemder op de rechtverkrijgende. Hiervoor geldt echter als eerste voorwaarde dat met de eigendomsoverdracht ook de hoedanigheid van rechtstreeks belanghebbende bij het in de aanhangige procedure bestreden besluit geheel overgaat.
LSI was ten tijde van het door haar ingediende beroepschrift eigenaar van het voormalige Verolme terrein. De aanspraak van LSI op rechtsbescherming is met deze eigendom verbonden. Met de verkoop van het desbetreffende terrein aan [appellanten sub 2] is de eigendom op hen overgegaan. LSI heeft door de verkoop van dat terrein, nu niet is gebleken van schade vanwege het onderhavige besluitvormingproces, thans geen procesbelang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde beroep. Dit brengt mee dat het door LSI ingestelde beroep op naam van zijn rechtsopvolgers wordt voortgezet en LSI niet meer ontvankelijk is in zijn beroep. Hetgeen door LSI naar voren is gebracht wordt geacht te zijn aangevoerd door [appellanten sub 2].
2.2. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3. Het bestreden besluit is op 10 januari 2008 ter inzage gelegd. Gelet op de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht is de termijn om tegen dit besluit beroep in te stellen verstreken op 22 februari 2008. Het beroepschrift is op 23 juli 2008 en daarmee buiten de termijn ingediend. Gelet op artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden bezien of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
2.4. [appellanten sub 2] betogen - kort weergegeven - dat deze overschrijding van de beroepstermijn verschoonbaar is. Daartoe voeren zij onder meer aan dat de kennisgeving van het bestreden besluit ten onrechte beperkt is gebleven tot het huis-aan-huisblad "IJssel en Lekstreek". Dit huis-aan-huisblad wordt niet aan de Rotterdamse zijde van de Nieuwe Maas in de deelgemeente IJsselmonde verspreid waar het voormalige Verolme terrein, dat destijds in eigendom was van LSI, ligt. Het bestreden besluit had volgens [appellanten sub 2] ook daar gepubliceerd moeten worden, omdat de milieugevolgen vanwege het in werking zijn van de inrichting tot aan de Rotterdamse zijde van de Nieuwe Maas reiken. LSI heeft pas kennis kunnen nemen van het bestreden besluit nadat de akoestische situatie ter plaatse nader werd onderzocht. Zij heeft vervolgens tegen het bestreden besluit zo spoedig mogelijk beroep ingesteld, aldus [appellanten sub 2].
2.4.1. Ingevolge artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, in samenhang bezien met artikel 3:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
2.4.2. De inrichting waar het bestreden besluit betrekking op heeft, ligt in Krimpen aan den IJssel op het krachtens de Wet geluidhinder gezoneerde industrieterrein ‘Stormpolder’, waarvan de geluidzone in de zin van artikel 53 van de Wet geluidhinder bij koninklijk besluit van 28 januari 1993 is vastgesteld. Deze geluidzone strekt zich uit tot de Rotterdamse zijde van de Nieuwe Maas waarbinnen het voormalige Verolme terrein is gelegen.
Het college heeft op grond van artikel 3:44, eerste lid, onder a, in samenhang bezien met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb een zekere vrijheid in de keuze waarop kennis wordt gegeven van het ontwerpbesluit, mits deze kennisgeving op een geschikte wijze plaatsvindt.
Het huis-aan-huisblad "IJssel en Lekstreek", waarin kennis is gegeven van het bestreden besluit, wordt in Krimpen aan den IJssel, Capelle aan den IJssel, Lekkerkerk, Kralingsveer, Krimpen aan den Lek, Nieuwerkerk en Oudekerk aan den IJssel verspreid.
Gezien de ligging van de geluidzone en de aard en omvang van de inrichting is aannemelijk dat ook aan de Rotterdamse zijde van de Nieuwe Maas in de deelgemeente IJsselmonde milieugevolgen vanwege het in werking zijn van de inrichting worden ondervonden. Het huis-aan-huisblad "IJssel en Lekstreek’ wordt niet in de deelgemeente IJsselmonde verspreid. Het college heeft door de kennisgeving slechts in het desbetreffende huis-aan-huisblad te plaatsen dan ook niet op juiste wijze gebruik gemaakt van de hem op grond van artikel 3:44, eerste lid, onder a, in samenhang bezien met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb toekomende vrijheid, zodat in zoverre van een verschoonbare termijnoverschrijding van de beroepstermijn sprake kan zijn. Het beroepschrift dient dan echter wel te worden ingediend zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs van belanghebbenden kan worden verlangd. Volgens vaste jurisprudentie dienen belanghebbenden in beginsel binnen twee weken nadat zij van een besluit op de hoogte zijn geraakt hiertegen hun grieven kenbaar te maken. Van deze termijn kan slechts worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
2.4.3. In de door IHC Holland ingediende nadere stukken van 15 september en 28 november 2008 stelt IHC Holland dat LSI in een gesprek met Sight adviseurs voor milieu en landschap B.V. (hierna: Sight) op 3 april 2008 op de hoogte is geraakt van de aan IHC Holland verleende milieuvergunning. Ter onderbouwing van deze stellingname heeft IHC Holland een memo van 4 april 2008 overgelegd met de verslaglegging van een gesprek tussen medewerkers van Sight en een vertegenwoordigster van LSI. Volgens IHC Holland heeft LSI niet tijdig beroep in gesteld tegen het besluit van 27 december 2007.
2.4.4. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat LSI, na kennis te hebben genomen van een aan IHC Holland verleende bouwvergunning voor een binnen de inrichting nieuw te realiseren afbouwkade, op 3 april 2008 een overleg met Sight heeft geïnitieerd met als oogmerk aan Sight een opdracht te geven om de akoestische situatie ter plekke van het voormalige Verolme terrein in kaart te brengen. Sight heeft in dit gesprek, waarin de milieuvergunning van IHC Holland in relatie tot de geluidzone rondom het industrieterrein ‘Stormpolder’ en de actuele ontwikkelingen op dat terrein ter sprake zijn gekomen, haar bemoeienis met het in kaart brengen van de geluidsituatie ter plaatse voor andere partijen kenbaar gemaakt. LSI heeft daarop besloten een andere adviseur te zoeken.
2.4.5. De Afdeling is van oordeel dat het LSI op 3 april 2008 duidelijk was dan wel redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn en moeten zijn dat IHC Holland in verband met de reactivering van scheepsbouwactiviteiten naast een bouwvergunning ook een milieuvergunning was verleend. Zo er al sprake was van onduidelijkheid over de milieuvergunning had LSI, gelet op de op 3 april 2008 ontvangen informatie van Sight, zich onmiddellijk na die datum van de vergunningssituatie dienen te vergewissen. De omstandigheid dat zij dit heeft nagelaten in afwachting van het resultaat van een onderzoek naar de milieuhygiënische situatie door een ander door haar ingeschakelde akoestisch adviseur moet voor haar rekening en risico worden gelaten.
2.4.6. Gezien het bovenstaande moet worden geoordeeld dat het beroep van [appellanten sub 2] zonder verschoonbare reden buiten de wettelijke termijn is ingediend. Voor het achterwege laten van niet-ontvankelijkverklaring van het beroep bestaat daarom geen aanleiding.
2.5. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009
375-590.