ECLI:NL:RVS:2009:BJ1118

Raad van State

Datum uitspraak
26 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904347/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester van Schiedam en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de burgemeester van Schiedam op 7 juni 2009 een huisverbod opgelegd aan [verzoeker], waarbij hij werd gelast de woning aan [locatie] te [plaats] onmiddellijk te verlaten en deze voor een periode van tien dagen niet te betreden. Op 16 juni 2009 werd dit huisverbod verlengd tot 5 juli 2009. Tegen deze besluiten heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 25 juni 2009 behandeld. Tijdens de zitting verklaarde [verzoeker] dat hij ook het verlengingsbesluit van 16 juni 2009 betwistte. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet inwilligbaar was, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter of het verlengingsbesluit onrechtmatig waren. De voorzitter verwees naar de overwegingen van de voorzieningenrechter en concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de burgemeester uitviel. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200904347/2/H3.
Datum uitspraak: 26 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2009 in de zaken nrs. 331590/KG ZA 09-543 en 331593/F2 RK 09-1159 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
de burgemeester van Schiedam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2009 heeft de burgemeester van Schiedam (hierna: de burgemeester) aan [verzoeker] een huisverbod opgelegd en hem gelast de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats] onmiddellijk te verlaten en deze woning voor een periode van tien dagen niet te betreden, noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Bij besluit van 16 juni 2009 heeft de burgemeester de periode van het bij besluit van 7 juni 2009 opgelegde huisverbod verlengd tot 5 juli 2009 (hierna: het verlengingsbesluit).
Bij uitspraak van 11 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2009, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 juni 2009, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.B. van Breemen-Zom, werkzaam bij de gemeente, en vergezeld door J. Krop, casemanager Huiselijk geweld Nieuwe Waterweg, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard het verlengingsbesluit van 16 juni 2009 eveneens te betwisten. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod in samenhang gelezen met het vierde lid van dit artikel, hebben het hoger beroep en het verzoek mede betrekking op het verlengingsbesluit van 16 juni 2009. Het verzoek strekt ertoe de uitspraak van de voorzieningenrechter te schorsen en [verzoeker] rechtmatig toegang te verlenen tot zijn woning.
2.3. De vraag of de uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juni 2009 en de besluiten van 7 juni 2009 en 16 juni 2009 stand houden, dient de Afdeling te beantwoorden in de bodemprocedure.
2.4. Ter zitting heeft [verzoeker] verklaard dat de grond dat de voorzieningenrechter hem niet binnen de wettelijk bepaalde termijn van drie dagen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod heeft gehoord, in het kader van de beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening buiten beschouwing kan blijven, nu deze grond niet de rechtmatigheid van het besluit van 7 juni 2009 raakt en in deze procedure geen rol speelt.
2.5. De voorzitter is van oordeel dat geen aanleiding bestaat om hangende de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Op voorhand bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de uitspraak van de voorzieningenrechter zal worden vernietigd, dan wel dat het verlengingsbesluit van 16 juni 2009 onrechtmatig is. Voor wat betreft de belangenafweging sluit de voorzitter zich voorshands aan bij hetgeen de voorzieningenrechter hierover heeft overwogen. In de door [verzoeker] gestelde strijdigheid met het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 27 november 2008 in de zaak Salduz tegen Turkije, nr. 36391/02, NJ 2009, 214, bestaat geen aanleiding voor inwilliging van het verzoek, reeds omdat het oordeel van de voorzieningenrechter dat die uitspraak in dit geval niet van toepassing is op voorhand niet onjuist is. Het besluit van 7 juni 2009 tot oplegging van het huisverbod en het verlengingsbesluit zijn naar voorlopig oordeel geen criminal charge en niet punitief van aard. De voorzitter verwijst in dit verband naar de considerans van de Wet tijdelijk huisverbod, waarin is neergelegd dat de maatregel kan worden opgelegd teneinde de veiligheid van personen met wie een huishouden wordt gedeeld te waarborgen en een periode te creëren, waarin maatregelen kunnen worden genomen om de dreiging van huiselijk geweld te doen wegnemen.
In de door [verzoeker] gestelde omstandigheid dat het verlengingsbesluit niet aan zijn gemachtigde is toegezonden, ziet de voorzitter evenmin aanleiding de gevraagde voorziening te treffen. De gemachtigde van [verzoeker] was ter zitting inmiddels op de hoogte van het verlengingsbesluit en hem is de gelegenheid geboden om in het licht van artikel 9, tweede lid, van de Wet tijdelijk huisverbod het verzoek mede te doen uitstrekken tot het verlengingsbesluit. Dat in aanmerking genomen en gelet op de overige in geding zijnde belangen die door de bestreden besluiten worden gediend is de voorzitter van oordeel dat [verzoeker] niet zodanig in zijn belangen is geschaad dat deze omstandigheid dient te leiden tot het treffen van de gevraagde voorziening.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2009
187-581.