200809322/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 november 2008 in zaak nr. 08/1523 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het bouwen van drie woningen met garage op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 4 februari 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 februari 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2009, waar [appellant],vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat uit de planvoorschriften niet blijkt dat op het perceel slechts één woning is toegestaan en wel op de plaats van de op de plankaart aangegeven voorgevelbouwgrens.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Reeshof-Midden" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Vrijstaande woningen -W(v)-".
Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder 1, onderdeel c, van de planvoorschriften zullen de voorgevels van de woningen in of ten hoogste 2 m achter de op de kaart aangegeven "voorgevelbouwgrens" worden gesitueerd.
2.3. Vaststaat dat op het perceel het bestemmingsvlak "Vrijstaande woningen" op de plankaart aan de noord- en westzijde gedeeltelijk is begrensd door een voorgevelbouwgrens. Voor het oordeel dat deze voorgevelbouwgrens mag worden doorgetrokken ten behoeve van de situering van meerdere woningen op het perceel, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. Hierbij heeft de rechtbank terecht betekenis toegekend aan het door het college gestelde en door [appellant] niet weersproken karakter van de Langendijk als agrarisch lint met een open en groen straatbeeld, welk karakter het college wenst te handhaven. Daartoe is in de toelichting van het bestemmingsplan bepaald dat bij de opzet van het plan de bestaande situatie van de hoofdbebouwing als uitgangspunt is genomen en dat de op de plankaart aangegeven voorgevelbouwgrens in principe direct is gerelateerd aan de bestaande situatie ter plaatse en dat deze lijn aangeeft waar de hoofdmassa's van de woningen zijn gesitueerd. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen de omstandigheid dat in artikel 4, tweede lid, onder 1, onderdelen i en p, van de planvoorschriften, anders dan ten behoeve van hoofdgebouwen, ten behoeve van de situering van bijgebouwen uitdrukkelijk is bepaald dat de voorgevelbouwgrens mag worden doorgetrokken. Nu twee van de drie woningen niet in of ten hoogste 2 m achter de voorgevelbouwgrens op het perceel zijn voorzien, heeft de rechtbank het bouwplan in zoverre terecht in strijd met het bestemmingsplan geacht.
2.4. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan ook overigens niet in strijd is met het bestemmingsplan, nu het uit één bouwlaag bestaande aangebouwde gedeelte van het bouwplan als bijgebouw dient te worden aangemerkt en derhalve bij het bepalen van de bebouwingsdiepte van het bouwplan buiten beschouwing dient te worden gelaten.
2.5. Ingevolge artikel 4, tweede lid, onder 1, onderdeel b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag de diepte van de woningen ten hoogste 10 m bedragen.
Ingevolge artikel 1, onder m, van de planvoorschriften dient onder bijgebouw te worden verstaan: een gebouw ten dienste van het hoofdgebouw, dat qua vorm en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
2.6. Voor het oordeel dat het uit één bouwlaag bestaande gedeelte van het bouwplan als bijgebouw bij de woning dient te worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden. Ter zitting is komen vast te staan dat het in geding zijnde gedeelte van het bouwplan een open ruimte betreft die zonder scheidingswanden overgaat in de rest van de woning. De ruimte fungeert als woonkamer en maakt als zodanig functioneel onderdeel uit van het hoofdgebouw. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 februari 2009 in zaak nr.
200803446/1) in een zaak waarin in het bestemmingsplan dezelfde begripsomschrijving van bijgebouw werd gehanteerd als in onderhavige zaak, is in dat geval van een functionele ondergeschiktheid ten opzichte van het hoofdgebouw geen sprake. Nu niet in geschil is dat de bouwdiepte van de woningen met inbegrip van het door [appellant] als bijgebouw aangemerkte gedeelte van het hoofdgebouw de toegestane 10 m overschrijdt, heeft de rechtbank het bouwplan ook in zoverre terecht in strijd geacht met het bestemmingsplan.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Hanrath
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009