200808909/1/H1.
Datum uitspraak: 1 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 08/1186 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam.
Bij besluit van 6 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellant sub 1] bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van de indeling van de zolderverdieping van het pand [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel) en het plaatsen van twee dakkapellen aan de voorzijde van dit pand.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de weigering van de bouwvergunning wegens strijd met redelijke eisen van welstand, voor het overige ongegrond en het besluit in stand gelaten onder verbetering van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
Bij uitspraak van 31 oktober 2008, verzonden op 3 november 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 februari 2008 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2008, en het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2008, hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 13 januari 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2009, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J.J. Houben, advocaat te Arnhem, en ing. M.O. Offringa, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zijn aanvraag om lichte bouwvergunning ten onrechte heeft beschouwd als een aanvraag om reguliere bouwvergunning. Voorts heeft [appellant sub 1] aangevoerd dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, voor het bouwplan van rechtswege een lichte bouwvergunning is verleend, omdat de termijn voor het verlenen van die vergunning ten tijde van het besluit van 6 juli 2007 reeds was verstreken.
Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende gemotiveerd heeft dat voor het bouwplan een reguliere bouwvergunning is vereist.
2.1.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge artikel 43, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis, waarbij tevens voorschriften kunnen worden gegeven omtrent het gebruik van het bouwwerk of de standplaats.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Besluit bouwvergunningsvrij en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), voor zover hier van belang, wordt onder bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het aanbrengen van een verandering van
niet-ingrijpende aard aan een bestaand bouwwerk, mits voldaan wordt aan de volgende kenmerken:
1˚ de verandering geen betrekking heeft op de draagconstructie;
2˚ de bebouwde oppervlakte niet wordt uitgebreid;
3˚ het bestaande niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Bblb, voor zover van belang, is een lichte bouwvergunning vereist voor het bouwen van een in de aanhef van een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid, bedoeld bouwwerk dat niet voldoet aan de in dat onderdeel gegeven kenmerken.
2.1.2. [appellant sub 1] heeft op 6 april 2007 een bouwvergunning aangevraagd voor het plaatsen van twee dakkapellen aan de voorzijde van het pand en het wijzigen van de indeling van de zolderverdieping. Op het aanvraagformulier heeft hij vermeld dat het gaat om een lichte bouwvergunning. Uit de tot de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen blijkt dat op de zolderverdieping een badkamer en keuken worden geplaatst. Voorts wordt op de tweede verdieping een toegangsdeur naar de zolderverdieping gerealiseerd. Hierdoor wordt het gebruik van de zolder, thans in gebruik als berging, als verblijfsruimte mogelijk. Nu het gebruik van de zolderverdieping wordt gewijzigd is geen sprake van een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k, van het Bblb. Reeds om deze reden betreft het niet bouwen van beperkte betekenis waarvoor geen bouwvergunning is vereist. Omdat niet vanwege het niet voldoen aan de kenmerken van artikel 3 van het Bblb het bouwplan niet bouwvergunningsvrij is, is het evenmin licht bouwvergunningplichtig in de zin van artikel 5, tweede lid, van het Bblb.
Uit de wet vloeit voort of voor een bouwvergunningplichtig bouwwerk een lichte of reguliere bouwvergunning is vereist. Anders dan [appellant sub 1] heeft betoogd, heeft het dagelijks bestuur derhalve terecht de aanvraag als een aanvraag om reguliere bouwvergunning beschouwd. Wel kan de zorgvuldigheid met zich brengen dat de indiener van een aanvraag om bouwvergunning in de gelegenheid wordt gesteld om stukken aan te vullen indien die ontbreken. Nu het dagelijks bestuur [appellant sub 1] bij brief van 4 mei 2007 in de gelegenheid heeft gesteld zijn aanvraag om bouwvergunning aan te vullen, bestaat geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat in zoverre sprake is van een onzorgvuldig genomen besluit. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat door het dagelijks bestuur bij brief van 6 juni 2007, als reactie op de door [appellant sub 1], naar aanleiding van de brief van 4 mei 2007, naar voren gebrachte zienswijzen, uitgebreid is gemotiveerd waarom het bouwplan geen verandering van niet-ingrijpende aard betreft.
Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd heeft dat voor het bouwplan een reguliere bouwvergunning is vereist, zodat het betoog van het dagelijks bestuur slaagt.
2.2. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling alsnog de (overige) bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden beoordelen, nu de rechtbank daaraan niet is toegekomen.
2.3. Het betoog van [appellant sub 1] dat van rechtswege lichte bouwvergunning voor het bouwplan is verleend treft geen doel, nu vast staat dat daarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist en binnen de ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet voorgeschreven termijn is beslist.
2.4. Het betoog van [appellant sub 1] dat het dagelijks bestuur het bouwplan niet in strijd heeft kunnen achten met de artikelen 4.21, 4.26 en 4.28, derde lid, van het Bouwbesluit, omdat - naar [appellant sub 1] stelt - een aanvraag om lichte bouwvergunning niet aan deze eisen getoetst hoeft te worden faalt eveneens, nu vast staat dat voor het bouwplan een reguliere bouwvergunning is vereist.
2.5. [appellant sub 1] betoogt tevergeefs dat het dagelijks bestuur ten onrechte heeft geweigerd bouwvergunning te verlenen wegens strijd met redelijke eisen van welstand. De Commissie voor Welstand en Monumenten heeft, na toetsing van het bouwplan aan de Welstandsnota van Stadsdeel Oud Zuid en de daarbij behorende ordekaart, tweemaal een negatief welstandsadvies uitgebracht, omdat de te realiseren dakkapellen niet passen in het stramien van de reeds aanwezige dakkapellen. Het aanbrengen van de dakkapellen leidt naar het oordeel van de welstandscommissie tot een verstoring van het karakteristieke gevelbeeld van het hoekpand en de architectonische eenheid.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag - in dit geval - het dagelijks bestuur, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het dagelijks bestuur in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering.
[appellant sub 1] heeft geen advies overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Evenmin heeft hij gemotiveerd aangevoerd dat de negatieve welstandsadviezen, waarop het dagelijks bestuur de weigering bouwvergunning te verlenen heeft gebaseerd, in strijd zijn met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Het dagelijks bestuur heeft deze adviezen dan ook aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen en terecht de bouwvergunning geweigerd wegens strijd met redelijke eisen van welstand.
2.6. [appellant sub 1] heeft nog aangevoerd dat bij andere bouwwerken in de straat wel meer dakkapellen per bouwwerk zijn vergund. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. Dit beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt derhalve niet.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep van het dagelijks bestuur gegrond en dat van [appellant sub 1] ongegrond. De rechtbank heeft ten onrechte het beroep van [appellant sub 1] gegrond geacht. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008 in zaak nr. 08/1186;
IV. verklaart het bij de rechtbank door [appellant sub 1] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009