200809002/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 november 2008 in zaak nr. 08/1160 in het geding tussen:
[appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B]
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest.
Bij besluit van 3 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest (hierna: het college) geweigerd [appellante] een tijdelijke vrijstelling te verlenen om het achterste gedeelte van het perceel aan de [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel) voor opslag van materialen van het bedrijf te gebruiken.
Bij besluit van 4 december 2007 heeft het college het daartegen door [appellante] en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B] (hierna: [appellanten]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op 5 november 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] te [plaats], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. G.J.F. Voss, advocaat te Zaandam, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.A. Admiraal, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.
2.1. Vaststaat dat het gebruik van het perceel voor opslag van materialen in strijd is met het bestemmingsplan "Kom".
2.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van het bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, voor zover thans van belang, wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde gebruik niet langer dan vijf jaren zal voortduren.
2.3. [appellanten] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 17, eerste lid, van de WRO kon worden toegepast, omdat de vereiste tijdelijkheid van het gebruik van het perceel voldoende gewaarborgd is. [appellanten] heeft een nieuwe bedrijfslocatie op het bedrijventerrein aan de [locatie 2] te [plaats] ter beschikking, waarheen het bedrijf zal worden verplaatst zodra het college bouwvergunning verleent om op de huidige bedrijfslocatie woningbouw te realiseren. Tot dat tijdstip - en dit tijdstip zal, zo verwacht [appellanten], zeker binnen vijf jaar zijn - zet het bedrijf de opslag van materialen voort op het perceel, aldus [appellanten].
2.3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2005, in zaak nr.
200407942/1kan het tijdelijke karakter van een situatie worden aangenomen indien daarvoor concrete, objectieve gegevens voorhanden zijn.
De rechtbank is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet voldoende aannemelijk is dat de bedrijfsverhuizing binnen vijf jaar zal plaatsvinden. De plannen voor woningbouw op de huidige bedrijfslocatie bevonden zich ten tijde van belang nog in de schetsfase. Voorts verwacht het college, gelet op de ligging van het perceel, midden in het centrum van Uitgeest, redelijkerwijs veel bezwaren uit de directe omgeving, en langdurige procedures. Een bouwaanvraag moet nog worden ingediend en er moet een zogenoemd projectbesluit worden genomen. Dat binnen vijf jaar een in rechte onaantastbare bouwvergunning voor woningbouw op het perceel [locatie 1] is verleend en dat [appellanten] vervolgens de opslag op het perceel beëindigt, is van toekomstige onzekere gebeurtenissen afhankelijk.
Verder heeft de rechtbank bij haar oordeel terecht in aanmerking genomen dat nog niet zeker is dat [appellanten] daadwerkelijk het bedrijf op het bedrijventerrein aan de Molenweg 1 gaat vestigen, zodat allerminst vaststaat of, en zo ja waarheen, [appellanten] het bedrijf gaat verplaatsen.
De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar overweging, dat [appellanten] geen concrete en objectieve gegevens heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan en dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de gevraagde vrijstelling te weigeren.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009