200807736/1/H2.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 september 2008 in zaak nr. 07/2776 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 januari 2007 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de belastingdienst) de tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2005 voor [appellant] voorlopig op nihil gesteld.
Bij besluit van 3 september 2007 heeft de belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2008, verzonden op 17 september 2008, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 15 januari 2007 herroepen en de aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2005 alsnog afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 november 2008.
De belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de belastingdienst hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 mei 2009, waar de belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet Kinderopvang (hierna: de Wko), zoals die luidde ten tijde van belang, wordt een aanvraag tot vaststelling van de tegemoetkoming van het Rijk over een tegemoetkomingsjaar gedaan vóór 1 april van het jaar, volgend op dat tegemoetkomingsjaar.
Ingevolge het tweede lid wordt, indien vóór de in het eerste lid vermelde datum de ouder of diens partner uitgenodigd is om over het tegemoetkomingsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag tot vaststelling gedaan uiterlijk op de dag waarop die aangifte moet zijn ingediend. Zijn zowel de ouder als zijn partner uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, dan wordt de aanvraag tot vaststelling gedaan uiterlijk op de dag waarop de laatste aangifte moet zijn ingediend, aldus die bepaling.
2.2. [appellant] heeft de aanvraag om tegemoetkoming voor het jaar 2005 op 6 juni 2006 ingediend. Hem is geen uitstel van de verplichting tot aangifte in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 verleend.
2.3. Hij betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de termijn, waarbinnen hij de aanvraag om tegemoetkoming had moeten indienen, een fatale is en overschrijding ervan, nu geen uitstel aangifte inkomstenbelasting is verleend, tot afwijzing van de aanvraag dient te leiden, heeft miskend dat tegenover een fatale termijn een verplichting van de belastingdienst staat om te trachten alle belanghebbenden rechtstreeks, tijdig en volledig over het bestaan van de tegemoetkoming kinderopvang 2005 te informeren en die daaraan niet heeft voldaan, nu de in dit geval geldende termijn een andere is dan die tot en met het jaar 2004 gold en de belastingdienst in de informatie daarover te kort is geschoten.
2.3.1. Dit betoog faalt. Niet in geschil is dat [appellant] de aanvraag om tegemoetkoming kinderopvang 2005 niet tijdig, namelijk vóór 1 april 2006 heeft ingediend. In de stelling van [appellant] dat hij door de belastingdienst niet op de hoogte is gesteld van de indieningstermijn, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat hem dat niet mag worden tegengeworpen. De wet laat daarvoor geen ruimte.
2.4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de coulance-regeling van de staatssecretaris van Financiën (Aanhangsel Handelingen II 2006/07, nr.1801), die inhield dat aanvragen om tegemoetkoming kinderopvang voor het jaar 2006 die vóór 1 juni 2007 zijn ingediend werden behandeld als ware zij tijdig ingediend, er niet toe kan leiden dat zijn aanvraag alsnog in behandeling moet worden genomen. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat, omdat de coulance-regeling betrekking heeft op de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2006, is ingegeven door specifiek in 2006 spelende omstandigheden en niet geldt voor het jaar 2005, waarop het verzoek van [appellant] betrekking heeft, hij aan die regeling geen aanspraak op tegemoetkoming kan ontlenen. Ook overigens kan dit betoog [appellant] niet baten, omdat indien de belastingdienst al gehouden zou zijn geweest eenzelfde regeling voor 2005 te treffen, [appellant] daaraan geen zodanige aanspraak kan ontlenen, nu hij zijn aanvraag niet vóór 1 juni 2006 heeft ingediend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009