200809027/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 5 november 2008
in zaak nr. 06/1579 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lochem.
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Lochem (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het met het bestemmingsplan "Buitengebied 1973" (hierna: het bestemmingsplan) strijdige gebruik van het recreatieverblijf op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 14 maart 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2008, verzonden op 6 november 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2009, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door S. Hofland, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Recreatiewoonverblijvenbedrijven".
Ingevolge artikel I.1, aanhef en onder n, van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder recreatiewoonverblijven verstaan een gebouw, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond.
Artikel V.4, dat betrekking heeft op de bestemming "Recreatiewoonverblijvenbedrijven", luidt, nadat bij koninklijk besluit van 15 juni 1979, nr. 29, aan de aanhef en de onderdelen a, b, d en e goedkeuring is onthouden:
c. de minimum terreinoppervlakte moet binnen de bestemming 5 ha. bedragen.
f. de niet voor bebouwing in aanmerking komende gronden mogen slechts worden gebruikt voor groenvoorzieningen, gemeenschappelijke tuinen met terrassen, speeltuinen en overige bij deze bestemming passende voorzieningen zoals parkeerplaatsen.
Ingevolge artikel IX.1, eerste lid, is het verboden de op de in het plan begrepen gronden tot stand gekomen en nog op te richten opstallen te gebruiken te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in het plan aan die gronden gegeven bestemmingen en het ten aanzien van het gebruik van die gronden in deze voorschriften bepaalde.
2.2. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat [appellant] de recreatiewoning op het perceel als zijn hoofdverblijf gebruikt en dat dit in strijd is met de planvoorschriften, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Anders dat [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisering bestaat en dat niet is gebleken van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden had moeten afzien. In de brieven van 14 december 1995 en 15 mei 1997 noch in hetgeen [appellant] overigens naar voren heeft gebracht kunnen aanknopingspunten worden gevonden voor de juistheid van diens standpunt, dat hij in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan onbeperkt in zijn recreatiewoning mag verblijven. Evenmin is gebleken van handelingen of toezeggingen van de zijde van het college waaruit [appellant] heeft mogen afleiden dat tegen dit verblijf in strijd met de voorschriften van het bestemmingplan, niet handhavend zou worden opgetreden. Dat het college hem vroeger, naar [appellant] stelt, in tegenstelling tot anderen niet de gelegenheid heeft geboden een persoonsgebonden gedoogvergunning aan te vragen voor permanente bewoning, maakt dit niet anders.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009