ECLI:NL:RVS:2009:BI9692

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806580/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor fundering en kelderuitbreiding in Amsterdam

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum op 13 april 2007 geweigerd om aan [appellante] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van de fundering en het vergroten van de kelder onder het pand [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd gevolgd door een weigering op 17 augustus 2007 voor een vergunning op basis van de Monumentenwet 1988. De rechtbank Amsterdam verklaarde op 27 juni 2008 het beroep van [appellante] tegen het besluit van 4 oktober 2007 ongegrond, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2007 gegrond, waardoor de rechtsgevolgen van dat besluit in stand bleven. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 7 mei 2009 ter zitting behandelde.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het dagelijks bestuur de bouwaanvraag niet had moeten aanhouden totdat op de aanvraag van 18 februari 2007 om verlening van een monumentenvergunning was beslist. De Raad stelde vast dat [appellante] geen beroep had ingesteld tegen het eerdere besluit van 27 december 2006, waardoor dat besluit in rechte onaantastbaar was geworden. De rechtbank had niet onderkend dat de aanvraag van 18 februari 2007 een herhaalde aanvraag was en dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2007 gegrond had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak voor het overige en verklaarde het beroep van [appellante] tegen het besluit van 17 augustus 2007 ongegrond. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

200806580/1/H2.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2008 in zaken nrs. 07/3774 en 07/4443 in het geding tussen:
[appellante]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (lees: het stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam).
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum (thans het stadsdeel Centrum; hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd aan [appellante] een reguliere bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van de fundering en het vergroten van de kelder onder het pand [locatie] te [plaats] (hierna: het pand).
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellante] een vergunning te verlenen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988, voor het uitvoeren van bovengenoemde werkzaamheden.
Bij besluit van 4 oktober 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellante] tegen het besluit van 13 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 juni 2008, verzonden op 15 juli 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellante] tegen het besluit van 4 oktober 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard en het tegen het besluit van 17 augustus 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 september 2008.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door mr. M.F.M. Cliteur, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H.D. Hosper, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder e, van de Woningwet moet een bouwvergunning worden geweigerd indien voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge artikel 54, eerste lid, houden burgemeester en wethouders, in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning aan, indien voor het bouwwerk een vergunning als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 is vereist.
Ingevolge het tweede lid eindigt de in het eerste lid bedoelde aanhouding:
a. indien tegen het besluit, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, geen beroep is ingesteld, met ingang van de dag waarop zes weken zijn verstreken na de bekendmaking van dat besluit, of
b. indien tegen het besluit, bedoeld onder a, binnen zes weken na de bekendmaking ervan beroep is ingesteld, met ingang van de dag na de dag waarop het verzoek van de vergunninghouder om de opschorting van dat besluit op te heffen, is toegewezen.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
2.2. Bij onderscheiden formulieren, gedateerd 10 mei 2006, heeft [appellante] een monumentenvergunning en een bouwvergunning aangevraagd voor verbouwing en uitbreiding van de kelder onder het pand [locatie] te Amsterdam. Het daarbij overgelegde bouwplan voorziet in het verdiepen van de kelder onder het voorhuis en het aanleggen van een kelder onder het midden- en achterhuis van het pand. Om daglicht in de kelder te krijgen wordt het lichthof verlaagd tot kelderniveau en worden ramen aangebracht in de keldergevels. Verder zal een nieuwe betonnen keldervloer worden aangebracht onder de kelder en het lichthof en zal de fundering worden hersteld.
Bij brief van 7 juni 2006 heeft het dagelijks bestuur [appellante] medegedeeld dat de beslissing op de aanvraag om verlening van een bouwvergunning krachtens artikel 54, eerste lid, van de Woningwet wordt aangehouden totdat op de aanvraag om verlening van een monumentenvergunning onherroepelijk is beslist.
Bij besluit van 27 december 2006 heeft het dagelijks bestuur de door [appellante] aangevraagde monumentenvergunning geweigerd.
Bij formulier, gedateerd 18 februari 2007, heeft [appellante] opnieuw een monumentenvergunning aangevraagd. Deze is bij besluit van 17 augustus 2007 geweigerd.
Bij besluit van 13 april 2007 heeft het dagelijks bestuur de door [appellante] aangevraagde bouwvergunning geweigerd.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat haar betoog dat het dagelijks bestuur haar bouwaanvraag had moeten aanhouden totdat op de aanvraag van 18 februari 2007 om verlening van een monumentenvergunning was beslist, geen doel treft. Zij voert daartoe aan dat, nu haar door een medewerker van het stadsdeel is geadviseerd gelijktijdig een bouw- en monumentenvergunning aan te vragen en voor een bouwvergunning een aanzienlijk bedrag aan leges wordt geheven, in dit geval sprake is van zwaarwegende omstandigheden die ertoe noopten de bouwaanvraag ook gedurende de behandeling van de tweede aanvraag om verlening van een monumentenvergunning aan te houden.
2.3.1. Het betoog faalt. Vast staat dat [appellante] geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 27 december 2006, waarbij de gelijktijdig met de bouwvergunning aangevraagde monumentenvergunning is geweigerd. Artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat in dat geval de aanhouding van de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eindigt met ingang van de dag waarop zes weken zijn verstreken na bekendmaking van het besluit tot afwijzing van de monumentenvergunning. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de door [appellante] genoemde omstandigheden in afwijking van deze bepaling hadden moeten leiden tot verlening van de aanhouding totdat op de tweede aanvraag om verlenging van een monumentenvergunning was beslist. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot dat oordeel gekomen.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het stadsdeel niet heeft onderkend dat haar aanvraag van 18 februari 2007 een aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en dat daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Zij voert daartoe aan dat zij aan de aanvraag van 18 februari 2007 gecorrigeerde tekeningen ten grondslag heeft gelegd, zodat een integrale beoordeling van haar aanvraag had moeten plaatsvinden.
2.4.1. Vast staat dat [appellante] geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 december 2006, waarbij het dagelijks bestuur de eerste aanvraag om verlening van een monumentenvergunning voor verbouwing en uitbreiding van de kelder onder het pand heeft afgewezen. Daarmee is dat besluit in rechte onaantastbaar geworden.
2.4.2. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 augustus 2008 in zaak nr.
200801693/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.4.3. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.4.4. De aanvraag van 18 februari 2007 strekt opnieuw tot verlening van een monumentenvergunning voor verbouwing en uitbreiding van de kelder onder het pand, zodat de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat het besluit van 17 augustus 2007 van gelijke strekking is als dat van 27 december 2006. Door te overwegen dat het dagelijks bestuur niet heeft onderkend dat de aan het besluit van 17 augustus 2007 ten grondslag liggende aanvraag een herhaalde is, heeft de rechtbank echter niet onderkend dat zij, alvorens zij tot toetsing van dat besluit had kunnen overgegaan, direct en ambtshalve had dienen te treden in de vraag of aan de daaraan ten grondslag liggende aanvraag van 18 februari 2007 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden dan wel nieuw recht ten grondslag zijn gelegd. Eerst indien en voor zover dat laatste het geval is kan het besluit worden getoetst.
2.4.5. Aan de afwijzing van de eerdere aanvraag om verlening van een monumentenvergunning bij besluit van 27 december 2006 heeft het dagelijks bestuur als voornaamste reden ten grondslag gelegd dat het onderkelderen van het achterhuis afbreuk doet aan de monumentale structuur van het pand en derhalve niet mogelijk is, tenzij zou zijn aangetoond dat zich onder het bestaande achterhuis in het verleden reeds een kelder bevond, hetgeen niet is gebeurd. Verder heeft het dagelijks bestuur te kennen gegeven bezwaar te hebben tegen het uitdiepen van het lichthof en het aanbrengen van vensters in de keldergevels.
[appellante] heeft aan de aanvraag van 18 februari 2007 een gewijzigd bouwplan met bijbehorende tekening ten grondslag gelegd, waarbij het lichthof minder ver is uitgediept, een raam in de keldergevel is vervallen en een trap is voorzien op de binnenplaats. De tekening, die is gemaakt naar aanleiding van de bezwaren van het dagelijks bestuur tegen het oorspronkelijke bouwplan, dateert van na het eerdere afwijzende besluit en is derhalve een nieuw gebleken feit. Nu in het nieuwe bouwplan de aan te leggen kelder onder het achterhuis is gehandhaafd, terwijl dat de belangrijkste reden was voor afwijzing van de eerdere aanvraag, is op voorhand uitgesloten dat het nieuw gebleken feit kan afdoen aan die eerdere afwijzing. Dit betekent dat de rechtbank het besluit van 17 augustus 2007, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen niet kon toetsen en het tegen dat besluit ingediende beroep ongegrond had moeten verklaren. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2007 gegrond is verklaard en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand zijn gelaten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellante] tegen het besluit van 17 augustus 2007 alsnog ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.6. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor het overige bestaat voor vergoeding van door [appellante] gestelde schade en overige kosten geen aanleiding nu de in beroep bestreden besluiten in stand blijven.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2008 in zaken nrs. 07/3774 en 07/4443, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 augustus 2007 gegrond is verklaard en de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand zijn gelaten;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 17 augustus 2007 ongegrond;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 666,79 (zegge: zeshonderdzesenzestig euro en negenenzeventig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het stadsdeel Centrum aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat het stadsdeel Centrum aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
164-502.