200808453/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 17 oktober 2008 in zaak nr. 07/840 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen.
Bij besluit van 24 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (hierna: het college) met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), de aanvraag van [appellant] van 23 augustus 2005 om vrijstelling en bouwvergunning voor een uitbreiding van een garage op het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen onder verwijzing naar zijn besluit van 24 november 2003.
Bij besluit van 4 mei 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 oktober 2008, verzonden op 20 oktober 2008, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2009, waar [appellant], vergezeld van zijn [echtgenote], en het college, vertegenwoordigd door J.E. Day, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.2. [appellant] heeft reeds eerder een aanvraag om bouwvergunning ingediend voor het verwezenlijken van een uitbreiding van een garage op het perceel, waarop door het college bij besluit van 24 november 2003 afwijzend is besloten. Dit besluit is thans in rechte onaantastbaar.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn aanvraag van 23 augustus 2005 kan worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat deze aanvraag een andere strekking heeft dan zijn eerdere aanvraag. In dat verband stelt hij dat de aanvraag van 23 augustus 2005 is gebaseerd op een berekening van de netto te bebouwen oppervlakte, terwijl de eerdere aanvraag is gebaseerd op een berekening van de bruto te bebouwen oppervlakte. Voorts voert hij aan dat hij aan zijn aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb ten grondslag heeft gelegd.
2.3.1. Uit de jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten, genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.3.2. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
2.3.3. Blijkens de van de aanvraag deel uitmakende bouwtekeningen en situatieschetsen strekt de aanvraag van 23 augustus 2005 tot het in het leven roepen van hetzelfde rechtsgevolg als de eerdere aanvraag om bouwvergunning. Met beide aanvragen wordt beoogd een bouwvergunning te verkrijgen voor het verwezenlijken van een uitbreiding van een garage op het perceel in dezelfde uitvoering en met dezelfde maatvoering. Het door [appellant] gestelde verschil tussen beide aanvragen, te weten de wijze waarop de te bebouwen oppervlakte is berekend, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft in dit verband met juistheid overwogen dat de aanvraag van 23 augustus 2005 niettemin ziet op hetzelfde bouwplan. Zij is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college deze aanvraag mocht aanmerken als een nieuwe aanvraag na een afwijzende beschikking.
De door [appellant] bij zijn aanvraag van 23 augustus 2005 gevoegde tekeningen, de door hem gemaakte berekening van de netto oppervlakte en de door hem in beroep overgelegde rapportage van D.M.V. architectenbureau te Kerkrade wijzigen de eerdere aanvraag niet, maar dienen als bewijs van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden ten aanzien van de oppervlakte van de garage. Niet valt in te zien waarom [appellant] deze bewijsstukken niet reeds voor het nemen van het besluit van 24 november 2003 had kunnen overleggen.
Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn gelegen en zich evenmin een relevante wijziging van het recht voordoet, was er geen plaats voor rechterlijke toetsing van het besluit van 4 mei 2007. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3.4. Nu [appellant] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft vermeld, heeft de rechtbank voorts terecht geoordeeld dat zij niet meer behoefde toe te komen aan de vraag of het college de aangevraagde bouwvergunning had moeten verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009