200807766/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers, gevestigd te Oisterwijk,
2. het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 september 2008 in de zaken nrs. 08/3353 en 08/3473 in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het bouwen en gebruiken van 37 woningen, een servicebioscoop, circa 1100 m2 commerciële ruimten ten behoeve van horeca, zakelijke dienstverlening en detailhandel alsmede voor een parkeergarage met bergingen en garageboxen op een perceel gelegen tussen het Lindeplein, de Tuinweg, het Lindepad en De Lind te Oisterwijk (hierna: het project Lindekwartier).
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het project Lindekwartier.
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college het door de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers (hierna: de V.O.W.) tegen het besluit van 4 september 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aangegeven binnen afzienbare tijd te zullen starten met de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Bij besluit van 10 juni 2008, voor zover thans van belang, heeft het college het door de V.O.W. tegen het besluit van 4 september 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, dat besluit en dat van 19 juni 2007 herroepen en opnieuw aan [vergunninghoudster] vrijstelling, ontheffing en bouwvergunning verleend voor het project Lindekwartier.
Bij uitspraak van 15 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door de V.O.W. tegen het besluit van 10 juni 2008 ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de V.O.W. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2008, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 19 november 2008.
Het college en de V.O.W. hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2009, waar de V.O.W., vertegenwoordigd door [vice-voorzitter] en P.C.T.G. Smit, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Zebel-Vaudo, advocaat te Dordrecht, en mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp en mr. H.H. Swinkels, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en R.F.C.M. Daniëls, in persoon, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roda Benelux B.V., beiden vertegenwoordigd door mr. R.T. Kirpestein, gehoord.
2.2. Het project Lindekwartier is in strijd met het bestemmingsplan "Centrum Oisterwijk" (hierna: het bestemmingsplan). Om realisering ervan mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
Ingevolge artikel I, eerste lid, aanhef en onder f, van de regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006" van 16 mei 2006 (hierna: de regeling), gepubliceerd in het Provinciaal blad 2006, 75, uitgegeven op 24 mei 2006, kan vrijstelling met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO worden verleend indien er geen sprake is van strijd met de bepalingen en voorschriften van het bestemmingsplan die ingevolge de Monumentenwet dienen ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht.
2.4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet bevoegd was krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen voor het project Lindekwartier. Volgens het college heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat dat project niet past binnen de regeling.
2.4.1. Aan haar oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat, nu het project Lindekwartier nagenoeg volledig binnen het beschermde stads- en dorpsgezicht ligt en in strijd is met het ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht vastgestelde bestemmingsplan, niet wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel I, eerste lid, aanhef en onder f, van de regeling.
2.4.2. Het college betoogt terecht dat de enkele omstandigheid dat het project Lindekwartier in strijd is met het bestemmingsplan, nog niet meebrengt dat niet wordt voldaan aan die voorwaarde. Van belang is of de bepalingen en voorschriften waarmee dat project in strijd is ingevolge de Monumentenwet dienen ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht. Niet gebleken is dat die situatie zich in het onderhavige geval voordoet. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het project past binnen het met de beschrijving in hoofdlijnen beoogde beeld van het bestemmingsplangebied en dat de strijd met het bestemmingsplan is gelegen in de omvang van de beoogde detailhandel in de Dorpszone en verder met de uitwerkingsregels van artikel 26 van de voorschriften van het bestemmingsplan en bouw- en gebruiksvoorschriften. Gesteld noch gebleken is dat het daarbij gaat om voorschriften die strekken ter bescherming van het stads- en dorpsgezicht. Mede gezien het positieve oordeel van de Monumentencommissie Gemeente Oisterwijk van 31 mei 2006 bestaat geen grond voor het oordeel dat het project met voorschriften, die daartoe wel strekken, in strijd is. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college niet bevoegd is vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen.
2.5. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van de V.O.W. gegrond is verklaard en het besluit van 10 juni 2008 is vernietigd. Het betoog van de V.O.W. dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat met de vernietiging van het besluit van 10 juni 2008 het besluit van 13 mei 2008 herleeft behoeft daarom geen bespreking. Het door de V.O.W. ingestelde hoger beroep is dan ook ongegrond. Ter zitting heeft de V.O.W. aangegeven dat het haar met name te doen is om een inhoudelijk oordeel over de door haar tegen het project Lindekwartier naar voren gebrachte beroepsgronden. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling hierna op die gronden ingaan.
2.6. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Oisterwijk (hierna: de Bouwverordening), voor zover thans van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
2.7. Niet in geschil is dat het project niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein als bedoeld in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening.
2.8. De V.O.W. betoogt dat het college niet in redelijkheid krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening ontheffing van het eerste lid heeft kunnen verlenen. Daartoe voert zij aan dat meer parkeerplaatsen benodigd zijn dan waar het college van uitgaat en voorts dat, anders dan het college stelt, in de omgeving van het terrein waarop het project Lindekwartier wordt gerealiseerd onvoldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2008 in zaak nr.
200704660/1), behoort bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten.
2.8.2. Bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft het college, zo blijkt ook uit het verhandelde ter zitting, aansluiting gezocht bij kencijfers uit de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. Op basis van die cijfers heeft het college zich op het standpunt gesteld dat 214 parkeerplaatsen benodigd zijn, waarvan er 185 op eigen terrein zullen worden gerealiseerd. De V.O.W. heeft gesteld dat meer parkeerplaatsen benodigd zijn, maar niet nader onderbouwd waarom de door het college gehanteerde kencijfers, die algemeen aanvaard zijn, in dit geval niet kunnen worden gehanteerd om de parkeerbehoefte van het project Lindekwartier te berekenen. In zoverre faalt het betoog dan ook.
Aan het standpunt dat ten behoeve van de overige 29 parkeerplaatsen ontheffing krachtens artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening kan worden verleend, heeft het college ten grondslag gelegd dat een gedeelte van die parkeerplaatsen zal worden ingevuld door het aanbieden van 60 parkeerplaatsen voor centrumbezoekers in de te bouwen parkeergarage van het project via een parkeerovereenkomst, hetgeen als voorwaarde aan de bouwvergunning is verbonden, en verder dat uit parkeertellingen blijkt dat in de directe omgeving van het project voldoende openbare parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de parkeerkelder van Tiliander en op de parkeerplaats in de Spoorzone. Gezien die motivering, heeft het college in redelijkheid ontheffing kunnen verlenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de V.O.W. weliswaar heeft gesteld dat de parkeergarage van Tiliander na verkoop niet openbaar zal blijven, maar dat zij dit niet aannemelijk heeft gemaakt, te minder nu ter zitting is gebleken dat in de betreffende koopovereenkomst een boetebeding is opgenomen, dat strekt tot betaling van 2 miljoen euro, indien de parkeergarage aan de openbaarheid wordt onttrokken. Het betoog van de V.O.W. dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de theoretische parkeerbehoefte van alle voorzieningen in het centrum van Oisterwijk, leidt evenmin tot een ander oordeel. Artikel 2.5.30 van de Bouwverordening beoogt parkeerproblemen als gevolg van een tekort aan parkeerplaatsen te voorkomen. Uit in opdracht van het college op verschillende tijdstippen uitgevoerde parkeertellingen blijkt dat in de omgeving van het terrein waarop het project Lindekwartier wordt gerealiseerd in ruime mate parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Dat de resultaten van die tellingen onjuist zijn, is niet aannemelijk gemaakt. Een tekort, als hiervoor bedoeld, zal zich dan ook feitelijk niet voordoen. Gelet hierop, bestond voor het door de V.O.W. gewenste onderzoek geen aanleiding. De stelling van de V.O.W. dat het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de toekomst mogelijk zal wijzigen, bijvoorbeeld indien op nabijgelegen locaties betaald parkeren wordt ingevoerd of een vergunningsysteem wordt ingesteld, maakt dat niet anders, reeds omdat daarover ten tijde van het nemen van het besluit van 10 juni 2008 geen concrete beslissingen waren genomen.
2.9. De V.O.W. betoogt voorts tevergeefs dat het verlenen van vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO in strijd is met de Structuurvisie Plus. In de Structuurvisie Plus wordt weliswaar vermeld dat wordt gestreefd naar een concentratie van horeca en winkelvoorzieningen rondom de Dorpsstraat, maar het college heeft zich in het besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat dit niet betekent dat buiten het zogenaamde kernwinkelgebied geen detailhandel in combinatie met andere functies en voorzieningen is toegestaan.
2.10. De V.O.W. betoogt ten slotte dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan het door haar overgelegde rapport "Oisterwijk Centrumvisie Detailhandel" van het Hoofdbedrijfschap Detailhandel van augustus 2007. Volgens haar blijkt uit dat rapport dat in Oisterwijk geen ruimte bestaat voor uitbreiding van het winkeloppervlak en dat het project derhalve zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau.
2.10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 november 2008 in zaak nr.
200801926/1) vormen concurrentieverhoudingen bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.10.2. In het rapport wordt geconcludeerd dat geen noodzaak bestaat voor een forse uitbreiding van het winkeloppervlak in Oisterwijk. Uit het rapport kan echter niet worden afgeleid dat als gevolg van het project een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal plaatsvinden. Dat, naar de V.O.W. stelt, de komst van nieuwe winkels mogelijk tot gevolg heeft dat sommige bestaande bedrijven minder zullen omzetten of wellicht zelfs de bedrijfsvoering geheel zullen moeten beëindigen, met leegstand als gevolg, is onvoldoende om een duurzame ontwrichting aan te nemen. Gelet hierop, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.11. Het beroep van de V.O.W. is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers ongegrond;
II. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk gegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 15 september 2008 in zaken nrs. 08/3353 en 08/3473, voor zover daarbij het beroep van de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers gegrond is verklaard, het besluit van 10 juni 2008 is vernietigd, het college is veroordeeld in de proceskosten van de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers tot een bedrag van € 644,00 en de gemeente Oisterwijk is gelast het betaalde griffierecht van € 288,00 te vergoeden;
IV. verklaart het bij de rechtbank door de vereniging Vereniging Oisterwijkse Winkeliers ingestelde beroep in zoverre ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009