ECLI:NL:RVS:2009:BI9663

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808787/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor woning in buitengebied

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo, die op 28 oktober 2008 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De zaak betreft de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling door het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn voor het oprichten van een vervangende woning op een perceel in de gemeente Hellendoorn. Het college had op 16 april 2004 een bouwvergunning verleend, maar de appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing. Het college heeft het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard in een besluit van 27 november 2007, waarbij het eerdere besluit werd gehandhaafd met een wijziging in de motivering.

De appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij aanvoert dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om vrijstelling te verlenen op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Hij stelt dat het bouwplan in strijd is met de provinciale vrijstellingenlijst en dat er geen goede ruimtelijke inpassing is. De rechtbank heeft echter overwogen dat het college zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan onder de provinciale vrijstellingen valt en dat het voldoet aan de voorwaarden van de Handreiking.

De Raad van State heeft de zaak op 24 juni 2009 behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college bevoegd was om de vrijstelling te verlenen. De Raad bevestigt dat de inhoud van de woning voldoet aan de eisen van de provinciale vrijstellingenlijst en dat de appellant zijn betoog over de ruimtelijke inpassing niet voldoende heeft onderbouwd. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200808787/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2008 in zaak nr. 08/40 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een (vervangende) woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], gemeente Hellendoorn.
Bij besluit van 27 november 2007 heeft het college opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslist, dit bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 16 april 2004, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 28 oktober 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2009, waar het college, vertegenwoordigd door M.A. Reinders en J.M. Dollen, ambtenaren in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghouder], bijgestaan door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle.
2. Overwegingen
2.1. Met het bouwplan wordt de maximale inhoud van 550 m³, die ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1995" (hierna: het bestemmingsplan) voor woningbouw mogelijk is, overschreden. Teneinde bouwvergunning te verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten is vereist dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.3. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gedeputeerde staten) heeft bij besluit van 12 december 2005, bekendgemaakt op 25 juli 2006 in het Provinciaal Blad van de provincie Overijssel, de categorieën van gevallen waarin het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling kan verlenen vastgesteld (hierna: de provinciale vrijstellingenlijst). Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan valt onder categorie II B1 van de provinciale vrijstellingenlijst en het daarvoor, zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar van het college van gedeputeerde staten, vrijstelling kon verlenen.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen sprake is van een geval dat past binnen de provinciale vrijstellingenlijst, omdat niet wordt voldaan aan de algemene toepassingsvoorwaarden, zodat het college niet bevoegd was vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan in strijd is met de vereisten die het college van gedeputeerde staten stelt in § 4.2.7.1 van de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (hierna: de Handreiking). Het bouwplan is volgens [appellant] in strijd met het daarin neergelegde beleid dat voorkomen moet worden dat kleine beeldbepalende woningen verdwijnen. Voorts is geen sprake van een landschapsontwikkelingsplan, welstandsnota en begeleidende regeling, welke de Handreiking vereist. Ook is geen sprake van een goede ruimtelijke inpassing, aldus [appellant].
2.4.1. De rechtbank heeft het betoog van [appellant] dat de in § 4.2.7.1 van de Handreiking genoemde begeleidende regeling ontbreekt ten onrechte wegens schending van de goede procesorde buiten beschouwing gelaten. Daargelaten dat [appellant], anders dan de rechtbank heeft overwogen, ter zitting geen nieuwe beroepsgrond naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank niet onderkend dat over de bevoegdheid van het college tot verlening van vrijstelling ambtshalve dient te worden geoordeeld. Dit leidt, gezien hetgeen hierna wordt overwogen, evenwel niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 december 2006 in zaak no.
200604465/1 en 200604465/2maken de algemene toepassingsvoorwaarden integraal onderdeel uit van de provinciale vrijstellingenlijst en dienen deze als algemeen verbindende voorschriften bij de beoordeling of een project valt binnen een door het college van gedeputeerde staten aangewezen categorie door het college in acht te worden genomen. In voornoemde uitspraak is voorts overwogen dat het college vrijheid toekomt bij de beoordeling of aan de algemene toepassingsvoorwaarden in de provinciale vrijstellingslijst is voldaan.
Categorie II B1 van de provinciale vrijstellingenlijst betreft (bouw)projecten voor geheel of gedeeltelijke vernieuwing, vervanging of verandering van een bestaande en bestemde (recreatie)woning/bedrijfswoning. Daarbij is vermeld dat vervanging/vernieuwing alleen kan plaatsvinden op dezelfde plek van de bestaande woning of op daartoe bestemde gronden binnen een afstand van maximaal 10 meter van de bestaande woning en mits de afbraak van de oude woning is verzekerd. Vast staat dat het bouwplan aan het voorgaande voldoet.
In de Handreiking is in de paragraaf "algemene toepassingsvoorwaarden" opgenomen dat van de in de provinciale vrijstellingenlijst genoemde mogelijkheden alleen gebruik mag worden gemaakt indien het project in overeenstemming is met rijks- en provinciaal beleid. Daarbij zijn provinciale plannen voor ruimte, water en milieu, waaronder het streekplan, en de Handreiking genoemd. Hoofdstuk 4 van de Handreiking heeft betrekking op het provinciaal planologisch beleid. In
§ 4.2.7.1. van de Handreiking is ten aanzien van wonen in het buitengebied voor burgerwoningen het volgende opgenomen.
"In bestemmingsplannen krijgen bestaande burgerwoningen een specifieke woonbestemming. De inhoud van de woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen of zoveel meer als ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpplan aanwezig was. Voor een inhoudsmaat van 750 m³ gelden randvoorwaarden. (..) Een al te uitbundig gebruik van de mogelijkheid om woningen tot 750 m³ te vergroten, kan er toe leiden dat overal in het buitengebied woningen ontstaan van eenzelfde omvang en type (villa-achtig), dat (hele linten met) kleine beeldbepalende woningen verdwijnen, dat gelijkvormigheid de overhand krijgt en dat de structuur van het platteland wordt aangetast. Deze nadelen moeten worden weggenomen met een begeleidende regeling. Een algemene regeling tot 750 m³ ligt dus niet in de rede. De kwetsbare woningen moeten worden geïnventariseerd en uitgesloten van de 750 m³ mogelijkheid. Gemeenten kunnen natuurlijk een stelsel met uiteenlopende bouwmaten hanteren (differentiatie). Bijvoorbeeld door een selectie te maken van woningen die niet tot 750 m³ mogen uitbreiden. Voor andere woningen kan weer gelden dat uitbreiding tot 750 m³ gebaseerd moet zijn op een landschapsontwikkelingsplan en/of welstandsnota. Daarnaast blijft er een categorie die in alle gevallen bij recht tot 750 m³ mag uitbreiden. De ruimtelijke kwaliteit van de groene ruimte mag in ieder geval niet worden aangetast. Een goede ruimtelijke inpassing is noodzakelijk.(..)"
2.4.3. Het college kon zich op het standpunt stellen dat het om een geval als bedoeld in categorie II B1 van de vrijstellingenlijst gaat en dat het bouwplan in overeenstemming is met § 4.2.7.1 van de Handreiking. De nota "Maatvoering van woningen en bijgebouwen in het buitengebied" (hierna: de nota) sluit aan bij vereisten die § 4.2.7.1 van de Handreiking stelt en kan gelden als de daarin genoemde begeleidende regeling. De nadelige gevolgen die het toestaan van woningen tot 750 m³ kunnen hebben worden door dit kader ondervangen. De nota is algemeen van opzet, maar hierin is een aantal uitzonderingen genoemd waarbij een vergroting tot 750 m³ niet is toegestaan. In het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" is in beginsel een inhoud van 750 m³ toegestaan, maar is een aantal specifieke woningen genoemd die niet groter dan 400 m³ mogen zijn. Daarmee is aangesloten bij de Handreiking voor zover daarin van een inventarisatie van de kwetsbare woningen wordt gesproken.
[appellant] heeft voorts zijn betoog met betrekking tot het ontbreken van een landschapsontwikkelingsplan en welstandsnota, alsmede zijn betoog dat het bouwplan niet goed ruimtelijk inpasbaar zou zijn, niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dat een landschapsontwikkelingsplan in dit geval noodzakelijk is. Voorts voldoet het bouwplan volgens de welstandscommissie van de gemeente Hellendoorn aan redelijke eisen van welstand. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bouwplan niet goed ruimtelijk inpasbaar zou zijn.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de inhoud van de woning zoals aangegeven op de bouwtekening niet is nagerekend en niet is onderzocht of hetgeen is gebouwd wel in overeenstemming is met de bouwtekening.
2.5.1. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 27 november 2007 voor de inhoudelijke heroverweging verwezen naar de bij dit besluit behorende bijlagen. Eén van die bijlagen betreft de berekening van de inhoud van de woning. Het betoog van [appellant] mist dan ook feitelijke grondslag. De vraag naar de rechtmatigheid van een verleende vrijstelling en bouwvergunning staat voorts los van de vraag of de feitelijke situatie in overeenstemming is met die vrijstelling en bouwvergunning en of daartegen door het college kan of moet worden opgetreden. Nu het onderwerp van geschil in deze procedure de rechtmatigheid van de verleende vrijstelling en bouwvergunning is, heeft de rechtbank dan ook terecht overwogen dat hetgeen door [appellant] is aangevoerd met betrekking tot de vraag of de gerealiseerde situatie wel in overeenstemming is met de bij de bouwvergunning behorende bouwtekening, een handhavingskwestie betreft die als zodanig buiten het toetsingskader van deze procedure valt.
Het betoog faalt.
2.6. Voor het overige heeft [appellant] volstaan met enkele verwijzing naar de voor de rechtbank aangevoerde gronden die door haar gemotiveerd zijn verworpen. Dit leidt evenmin tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
414-580.