ECLI:NL:RVS:2009:BI9661

Raad van State

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807249/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling voor bouwprojecten in Oisterwijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Roda Benelux B.V. en een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had eerder de bezwaren van Roda en de appellant tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk ongegrond verklaard. Deze besluiten betroffen de verlening van vrijstellingen en bouwvergunningen voor twee bouwprojecten: het project Lindekwartier en het project Swaenhof. Het college had op 19 juni 2007 vrijstelling verleend voor het bouwen van 37 woningen, een servicebioscoop, commerciële ruimtes en een parkeergarage op een perceel in Oisterwijk. Roda betoogde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat Roda niet rechtstreeks werd geraakt in haar belangen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat Roda niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij geen eigenaar was van de betrokken panden en haar concurrentiebelang niet voldoende was aangetoond. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep van de appellant ongegrond verklaarde, en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. De Afdeling oordeelde dat het college onbevoegd was om opnieuw te beslissen op de bezwaren van de appellant, en dat de uitspraak van de Afdeling in de plaats treedt van het vernietigde besluit van het college. De proceskosten werden vergoed aan de appellant.

Uitspraak

200807249/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roda Benelux B.V. en [appellant], gevestigd respectievelijk wonend te Oisterwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 september 2008 in de zaken nrs. 08/3074 en 08/3076 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roda Benelux B.V. en [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college), voor zover thans van belang, aan [vergunninghoudster A] vrijstelling verleend voor het bouwen en gebruiken van 37 woningen, een servicebioscoop, circa 1100 m2 commerciële ruimtes ten behoeve van horeca, zakelijke dienstverlening en detailhandel alsmede voor een parkeergarage met bergingen en garageboxen op een perceel gelegen tussen het Lindeplein, de Tuinweg, het Lindepad en De Lind te Oisterwijk (hierna: het project Lindekwartier).
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster A] ontheffing en bouwvergunning verleend voor het project Lindekwartier.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college aan [vergunninghoudster B] vrijstelling, ontheffing en bouwvergunning verleend voor het oprichten en gebruiken van 36 woningen, een ondergrondse parkeerkelder met bergingen, het realiseren van 2 restaurants op de begane grond van het pand De Lind 47 en het realiseren van circa 700 m2 commerciële ruimtes ten behoeve van detailhandel op percelen aan De Lind, de Tuinweg en het Lindeplein te Oisterwijk (hierna: het project Swaenhof).
Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 4 september 2007 en 20 november 2007 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk en de daartegen door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Roda Benelux B.V. (hierna: Roda) gemaakte bezwaren gegrond verklaard. Daarbij heeft het college aangegeven binnen afzienbare tijd te zullen starten met de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, in de bodemzaak het door Roda daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 mei 2008 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 10 juni 2008, voor zover thans van belang, heeft het college de door Roda en [appellant] tegen de besluiten van 4 september 2007 en 20 november 2007 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) de door Roda en [appellant] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Roda en [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2009, waar Roda en [appellant], laatstgenoemde in persoon en beiden bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Zebel-Vaudo, advocaat te Dordrecht, en mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp en mr. H.H. Swinkels, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [vergunninghoudster A], vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, en [vergunninghoudster B], vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.M. van Mierlo en ing. J. Giesen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt. Bij besluit van 13 mei 2008 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 4 september 2007 en 20 november 2007 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. [appellant] moet geacht worden hierin te hebben berust, nu hij tegen het besluit van 13 mei 2008 geen beroep heeft ingesteld. De omstandigheid dat dat besluit naar aanleiding van een door Roda ingesteld beroep is vernietigd, doet aan die berusting niet af. Gelet hierop, heeft het college bij het besluit van 10 juni 2008, waarbij [appellant] niet in een nadeliger positie is gebracht dan waarin hij zich bevond na het besluit van 13 mei 2008, onbevoegdelijk opnieuw beslist op de oorspronkelijk door [appellant] gemaakte bezwaren, welke immers bij het besluit van 13 mei 2008 met de onberoepen gebleven niet-ontvankelijkverklaring waren afgedaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.2. Het hoger beroep van [appellant] is uitsluitend in verband met het onder 2.1 overwogene gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het door [appellant] tegen het besluit van 10 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 10 juni 2008 vernietigen, voor zover daarbij de door [appellant] tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nu uit het voorgaande volgt dat rechtens geen andere beslissing kan worden genomen, zal de Afdeling het college onbevoegd verklaren opnieuw te beslissen op de oorspronkelijk door [appellant] gemaakte bezwaren en bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 10 juni 2008.
2.3. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.4. Roda betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de door haar gemaakte bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, om reden dat zij niet zou kunnen worden aangemerkt als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, bij de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de projecten Lindekwartier en Swaenhof.
2.4.1. Voorop wordt gesteld dat de bestuursrechter ambtshalve dient te beoordelen of een (rechts)persoon als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt. De omstandigheid dat de voorzieningenrechter Roda in zijn uitspraak van 30 mei 2008 impliciet als belanghebbende heeft aangemerkt en daartegen geen hoger beroep is ingesteld, brengt dan ook niet mee dat de rechtbank en de Afdeling thans van de juistheid van dat oordeel moeten uitgaan.
Voor zover al moet worden aangenomen dat Roda de panden Dorpsstraat 6A/B en 10 te Oisterwijk naast een groothandel in de zogeheten Shoe Clip tevens gebruikt ten behoeve van detailhandel in dat product, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat, mede gelet op de bij Roda berustende exclusiviteit van dit product, niet aannemelijk is gemaakt dat de in de bouwplannen voorziene commerciële ruimten zullen worden gebruikt door bedrijven die een concurrerend product willen verkopen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat Roda door de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de projecten Lindekwartier en Swaenhof niet rechtstreeks wordt geraakt in zijn concurrentiebelang.
De stelling van Roda dat het college zich niet houdt aan het gemeentelijke beleid om de detailhandel te concentreren in de Dorpsstraat, biedt evenmin grond voor het oordeel dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt, nu die enkele stelling, voor zover zij al juist zou zijn, niet meebrengt dat het eigen belang van Roda, die geen eigenaar is van voornoemde panden, rechtstreeks bij de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de projecten Lindekwartier en Swaenhof is betrokken.
Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Roda niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb, zodat het college de door haar gemaakte bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep van Roda is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 september 2008 in de zaken nrs. 08/3074 en 08/3076, voor zover daarbij het door [appellant] tegen het besluit van 10 juni 2008 ingestelde beroep ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk van 10 juni 2008, kenmerk 2008B01251, voor zover daarbij de door [appellant] tegen de primaire besluiten van 4 september 2007 en 20 november 2007 gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard;
V. verklaart het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk onbevoegd opnieuw te beslissen op de oorspronkelijk door [appellant] gemaakte bezwaren;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 10 juni 2008, voor zover dit is vernietigd;
VII. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.332,67 (zegge: dertienhonderdtweeëndertig euro en zevenenzestig cent), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Oisterwijk aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IX. gelast dat gemeente Oisterwijk aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 361,00 (zegge: driehonderdeenenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009
457.