200806916/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 31 juli 2008 in zaak nr. 07/1946 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 11 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het geheel vernieuwen van een groepsaccommodatie op het perceel [locatie] te Ermelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 september 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2008, verzonden op 6 augustus 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 september 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 oktober 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G. Janssen, advocaat te Beek-Ubbergen, en [Regiomanager], getuige, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de vervanging van een 10-persoons bungalow in het bungalowpark Kastelenhof door een bungalow voor eveneens 10 personen. De voorziene bungalow heeft een oppervlakte van 177,48 m², een inhoud van 536,04 m3 en een nokhoogte van 5,15 m. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "Agrarische Enclave" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Recreatieve voorzieningen". Het bouwplan is daarmee in strijd.
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 28 september 2007 vernietigd, omdat het college niet aan de raad van de gemeente Ermelo (hierna: de raad) de vraag heeft voorgelegd of deze bereid is voor het bouwplan vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Het hoger beroep van [appellant] beoogt een verdergaande vernietiging van het besluit van 28 september 2007. Hij betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college voor het bouwplan vrijstelling kon verlenen als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, onder a, van de planvoorschriften. Hij voert hiertoe aan dat het bouwplan geen recreatiewoning is, maar een gebouw voor groepsgewijs recreatief verblijfhoudende personen, dat voldoet aan de afmetingen als vermeld in artikel 17, derde lid, onder b (lees:p) en q, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat het bouwplan een goothoogte heeft van 4,30 m. Voorts gelden de beperkende voorwaarden als vermeld in artikel 25 van de planvoorschriften niet, omdat artikel 17, vijfde lid, onder a, van de planvoorschriften een specifieke vrijstellingbepaling inhoudt voor een gebouw voor groepsgewijs recreatief verblijfhoudende personen, aldus [appellant].
2.2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 32, van de planvoorschriften, wordt in dit plan onder recreatiewoning verstaan: een gebouw, geen woonkeet en geen stacaravan of een ander bouwwerk op wielen zijnde, dat uitsluitend één woning bevat, niet voor permanente bewoning bestemd is en dat gedurende het hele jaar gebruikt wordt voor recreatieve doeleinden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, wordt bij de toepassing van deze voorschriften de goothoogte van gebouwen gemeten en berekend vanaf peil tot de snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen buitenwerks gevelvlak.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, mogen op de op de bestemmingenkaart als "Recreatieve voorzieningen" aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd de volgende bij een recreatiebedrijf behorende gebouwen en andere bouwwerken:
- gebouwen voor sanitaire voorzieningen,
- andere bouwwerken en werken die functioneel tot de inrichting van het recreatiebedrijf horen, echter met uitzondering van horecabedrijven.
Ingevolge artikel 17, derde lid, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in het tweede lid op de op de bestemmingenkaart als "Recreatieve voorzieningen" aangewezen gronden de volgende eisen:
a. daar waar op de bestemmingenkaart binnen een bestemmingsvlak een bebouwingsvlak is aangegeven, mogen gebouwen uitsluitend binnen het bebouwingsvlak worden gebouwd;
b. de oppervlakte van een standplaats voor een recreatiewoning mag niet minder bedragen dan:
- 200 m² voor recreatiewoningen met een oppervlakte tot 53 m²;
- 250 m² voor recreatiewoningen met een oppervlakte van 53 m² tot 66 m²;
- 350 m² voor recreatiewoningen met een oppervlakte van 66 m² tot 75 m²;
e. van een recreatiewoning mag de goothoogte niet meer dan 3,5 m en de hoogte niet meer dan 4,5 m bedragen; het aantal verdiepingen mag niet meer dan één bedragen, kelders niet meegerekend;
p. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m en de hoogte, met uitzondering van dienstwoningen en recreatiewoningen, niet meer dan 6,5 m bedragen;
q. de hoogte van andere bouwwerken, communicatiemasten daaronder begrepen, mag niet meer bedragen dan 2,5 m, met dien verstande dat buiten de op de bestemmingenkaart aangegeven bebouwingsvlakken uitsluitend terreinafscheidingen mogen worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 2 m;
Ingevolge artikel 17, vijfde lid, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het derde lid:
a. onder a, ten behoeve van gebouwen voor groepsgewijs recreatief verblijf houdende personen, mits wordt voldaan aan de eisen gesteld in het derde lid, onder p en q;
2.2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat op grond van artikel 17, vijfde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, vrijstelling had kunnen worden verleend, faalt. Vrijstelling op grond van die bepaling kan uitsluitend worden verleend van de in het derde lid, aanhef en onder a, neergelegde verplichting om binnen een bebouwingsvlak te bouwen. Nu het bouwplan binnen een bebouwingsvlak is voorzien, kon reeds daarom op grond van artikel 17, vijfde lid, aanhef en onder a, geen vrijstelling worden verleend.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan zijn beroep op het vertrouwensbeginsel. Hij voert hiertoe aan dat hij op 8 augustus 2006 een gesprek heeft gehad met een toenmalige wethouder van de gemeente Ermelo, die hem in tegenwoordigheid van [Regiomanager] Gelderland van de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland, mededeelde dat hem vrijstelling en bouwvergunning zou worden verleend voor een recreatiebungalow van een omvang als waarvoor het bouwplan is ingediend. [appellant] wijst in dit verband op de brief van [Regiomanager] van 17 augustus 2007, waarin deze bevestigt dat de door [appellant] gestelde uitlatingen door de toenmalige wethouder zijn gedaan.
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het beroep op het vertrouwensbeginsel kan slechts aan de orde komen bij de beoordeling van het nog door de raad te nemen besluit inzake de vraag of voor het bouwplan vrijstelling krachtens artikel 19, eerste lid, van de WRO kan worden verleend. De rechtbank is dan ook terecht niet toegekomen aan het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009