200806749/1/H1.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 22 juli 2008 in zaak nr. 08/79 in het geding tussen:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D]
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vuurwerkknaller B.V. (hierna: Vuurwerkknaller) bouwvergunning verleend voor het intern verbouwen van een werkplaats op het perceel Rietstraat 290 te Almelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 november 2007 heeft het college het door [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna: [appellant A] en anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar [appellant A] en anderen, vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door W. Loman MSc, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Vuurwerkknaller, vertegenwoordigd door H.E. Huzink, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in de verbouw van de bestaande werkplaats op de begane grond van het gebouw op het perceel in twee vuurwerkbunkers, een verkoopbalie en een verkoopruimte ten behoeve van de verkoop van vuurwerk.
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het college aan Vuurwerkknaller een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk op het perceel. Dit besluit is in rechte onaantastbaar geworden.
2.2. [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het met de bouwvergunning beoogde gebruik van het pand op het perceel in strijd is met de bestemming. Zij voeren hiertoe aan dat vuurwerk behoort tot de gevaarlijke goederen, zoals benzine, waarvan de verkoop niet onder detailhandel als bedoeld in artikel 8 van de planvoorschriften valt, maar onder bedrijfsdoeleinden als bedoeld in artikel 6. In de van de planvoorschriften deel uitmakende bijlage I "Staat van bedrijfsactiviteiten A" wordt immers onder SBI-code 5249 detailhandel in vuurwerk vermeld, aldus [appellant A] en anderen. Mocht de verkoop van vuurwerk wel onder detailhandel vallen, dan, zo voeren zij aan, is van belang dat slechts drie dagen per jaar vuurwerk wordt verkocht, zodat met het bouwplan voornamelijk de opslag van vuurwerk wordt gediend. Dit valt niet onder detailhandel, aldus [appellant A] en anderen.
2.2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rust ingevolge het bestemmingsplan "West-De Riet Zuid" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Gemengde doeleinden A (GDA)".
Ingevolge artikel 8, lid A, aanhef en onder a, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden A (GDA)" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel.
Ingevolge artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.2.2. In de in artikel 1 van de planvoorschriften gegeven omschrijving van detailhandel wordt geen onderscheid gemaakt tussen handel in gevaarlijke en minder gevaarlijke goederen. Dat in de bij artikel 6 behorende bijlage I "Staat van bedrijfsactiviteiten A" detailhandel in vuurwerk is opgenomen, sluit niet uit dat zodanige detailhandel in overeenstemming is met artikel 8, lid A, aanhef en onder a, van de planvoorschriften. Anders dan [appellant A] en anderen betogen, heeft de raad van de gemeente Almelo er bij de totstandkoming van het bestemmingsplan voor gekozen dat op elk perceel waar detailhandel is toegestaan, vuurwerk kan worden verkocht. Immers, in het bestemmingsplan is in de bij de toelichting daarop behorende bijlage V: milieuaspecten vermeld, dat het gemeentebestuur van Almelo geen specifiek beleid ten aanzien van vuurwerkverkooppunten heeft vastgesteld en dat dit inhoudt dat overal waar detailhandel toegestaan is, een verkooppunt voor vuurwerk gevestigd kan worden (mits dit ook voldoet aan de milieueisen). In dit geval is bij besluit van 24 oktober 2006 aan Vuurwerkknaller een inmiddels onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het voorgenomen gebruik zoals dat blijkt uit de milieuvergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Dat de verkoop van vuurwerk, in tegenstelling tot de opslag daarvan, slechts drie dagen per jaar is toegestaan, maakt dit niet anders. Evenmin leidt de omstandigheid dat uitsluitend een onverkocht deel van het aan consumenten te koop aangeboden vuurwerk blijft opgeslagen totdat de verkoop daarvan aan consumenten weer is toegestaan, tot het door [appellant A] en anderen naar voren gebrachte oordeel dat het in zoverre gaat om professioneel vuurwerk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Vuurwerkknaller ter zitting heeft toegelicht dat de ongeopende verpakkingen voor 10 januari worden teruggezonden naar de leverancier, terwijl slechts de geopende verpakkingen blijven liggen tot weer consumentenvuurwerk mag worden verkocht.
2.3. [appellant A] en anderen betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.5.30, eerste en derde lid, van de bouwverordening van de gemeente Almelo (hierna: de bouwverordening), zodat de bouwvergunning niet mocht worden verleend.
2.3.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het derde lid moet, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
2.3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het particuliere terrein vóór het pand voldoende groot is voor het laden en lossen van een vrachtwagen. Ook op het binnenterrein is voldoende ruimte voor een vrachtwagen, aldus het college. Voorts is volgens het college bij parkeren ten behoeve van vuurwerkverkoop sprake van kort parkeren, waarvoor eveneens van het terrein vóór het pand gebruik kan worden gemaakt. Weliswaar brengt de sterk seizoensgebonden aard van de activiteit met zich dat er een piek ontstaat in de parkeerbehoefte van de klanten, maar omdat de parkeertijd kort is, kan het voorterrein in de parkeerbehoefte voorzien, aldus het college. Bovendien zijn volgens het college in de directe omgeving van het perceel, langs de Rietstraat, voldoende parkeervakken aanwezig, waar voor korte termijn kan worden geparkeerd. Omdat de verkoop slechts drie dagen per jaar plaatsvindt, is incidentele drukte door parkeren acceptabel, aldus het college.
Gelet op deze motivering, waarvan [appellant A] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat die feitelijk onjuist is, heeft de rechtbank terecht het bouwplan niet in strijd met artikel 2.5.30, eerste en derde lid, van de bouwverordening geacht.
2.4. Hetgeen [appellant A] en anderen voor het overige betogen is een letterlijke herhaling van hetgeen zij in beroep hebben betoogd. De rechtbank heeft deze beroepsgronden beoordeeld. [appellant A] en anderen hebben niet onderbouwd waarom de desbetreffende overwegingen van de rechtbank niet juist zijn, zodat het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009