ECLI:NL:RVS:2009:BI8476

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200901443/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake tegemoetkoming in kosten van kinderopvang door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2007. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 8 maart 2006 een maandelijkse tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend voor de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 augustus 2006. [appellante] was het niet eens met de ingangsdatum van deze tegemoetkoming en stelde dat deze ten onrechte was vastgesteld op 1 maart 2006 in plaats van 1 januari 2006. Ze voerde aan dat de Verordening Kinderopvang Amsterdam (VKA) een onrechtvaardig onderscheid maakt tussen werkende en niet-werkende ouders, aangezien werkende ouders de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht kunnen aanvragen, terwijl dit voor niet-werkende ouders niet mogelijk is.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij hoger beroep instelde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2009 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de VKA geen onderscheid maakt tussen werkende en niet-werkende ouders en dat de regels omtrent de ingangsdatum van de tegemoetkoming niet in strijd zijn met de Wet kinderopvang (Wko). De Afdeling bevestigde dat de gemeenteraad bevoegd is om regels vast te stellen over de tegemoetkoming en dat de VKA in overeenstemming met deze bevoegdheid is vastgesteld.

De Afdeling concludeerde dat er geen sprake is van discriminatie op basis van de in het EVRM neergelegde gronden en dat de aanspraak op een bijdrage in de kosten van kinderopvang niet wordt aangetast. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard, de aangevallen uitspraak werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 17 juni 2009.

Uitspraak

200901443/1/H2.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2007 in zaak nr. 06/3513 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) aan [appellante] een maandelijkse tegemoetkoming toegekend in de kosten van kinderopvang voor de periode 1 maart 2006 tot en met 31 augustus 2006 (hierna: de tegemoetkoming 2006).
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 oktober 2007, verzonden op 10 oktober 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 19 november 2007, hoger beroep ingesteld. Op 26 februari 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep deze stukken ter behandeling doorgezonden aan de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Lo Fo Sang, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) moet het genot van elk in de wet neergelegd recht worden verzekerd zonder enige discriminatie op welke grond dan ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Ingevolge het tweede lid mag niemand worden gediscrimineerd door enig openbaar gezag op met name een van de in het eerste lid vermelde gronden.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), voor zover thans van belang, heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk (hierna: de kinderopvangtoeslag) onderscheidenlijk aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang jegens de gemeente (hierna: de tegemoetkoming).
Ingevolge artikel 25 stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Verordening Kinderopvang Amsterdam (hierna: de VKA) wordt de tegemoetkoming vastgesteld met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming is ontvangen.
2.2. In geschil is de ingangsdatum van de tegemoetkoming 2006.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft geoordeeld dat artikel 6, eerste lid, van de VKA niet buiten toepassing dient te worden gelaten. Hiertoe voert zij aan dat de VKA een onrechtvaardig onderscheid maakt tussen werkende en niet-werkende ouders, nu werkende ouders de kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht kunnen aanvragen hetgeen niet het geval is voor niet-werkende ouders wat betreft de tegemoetkoming. De ingangsdatum van de tegemoetkoming 2006 is dan ook ten onrechte op 1 maart 2006 in plaats van 1 januari 2006 vastgesteld. Volgens [appellante] is dit in strijd is met de Wko en met het verbod tot discriminatie zoals onder meer neergelegd in artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM.
2.3.1. Anders dan [appellante] betoogt, wordt in artikel 6, eerste lid, van de VKA en ook overigens in de VKA geen onderscheid gemaakt tussen werkende en niet-werkende ouders. Ten aanzien van alle aanvragen om tegemoetkomingen gelden dezelfde regels. Het in dat artikel bepaalde is ook niet in strijd met de Wko. De Wko bevat immers geen regels omtrent de datum met ingang waarmee aangevraagde tegemoetkomingen moeten worden verleend. Het stellen van regels daaromtrent wordt in artikel 25 van die wet nu juist aan de gemeenteraden overgelaten. Van die bevoegdheid heeft de Amsterdams gemeenteraad in overeenstemming met die bepaling gebruikt gemaakt door de VKA vast te stellen. Dat in de VKA wat betreft de ingangsdatum van de tegemoetkoming is aangesloten bij de reeds bestaande gemeentelijke uitvoering van de Wet werk en bijstand, is zoals de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dan ook niet in strijd met de Wko.
2.3.2. Dat als gevolg van de in de Wko neergelegde regeling, waarbij de uitvoering van het toekennen van kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen en de uitvoering van het toekennen van tegemoetkoming aan de gemeenten, verschillende regels gelden voor de ingangsdatum van de toekenning voor werkende en niet-werkende ouders, kan evenmin als een ongeoorloofd onderscheid tussen deze twee groepen personen worden aangemerkt. De aanspraak op een bijdrage in de kosten van kinderopvang zoals die in de Wko zowel voor werkende als niet-werkende ouders is neergelegd, wordt daardoor op zichzelf niet aangetast. Ook kan niet worden gezegd dat als gevolg van de in dit geval in de VKA neergelegde uitvoeringsregels betreffende de ingangsdatum van de toekenning de mogelijkheid om die aanspraak geldend te maken wezenlijk zou worden beperkt of deze aanspraak anderszins niet zou worden gerespecteerd. De rechtbank is derhalve terecht tot het oordeel gekomen dat de regeling van de tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang op de in artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM vermelde gronden, noch op enige andere grond, een onderscheid maakt ten aanzien van het genot van de aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Discriminatie ten aanzien van een in de wet neergelegd recht doet zich niet voor.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het op artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gebaseerde verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
85.