ECLI:NL:RVS:2009:BI8465

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807406/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en wijziging van huisnummering door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 25 augustus 2008 zijn beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de intrekking van de huisnummering van twee woningen, gelegen aan [locatie 1] en [locatie 2], door het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West. Het dagelijks bestuur heeft op 15 november 2006 besloten de nummering van deze woningen in te trekken en met ingang van 7 november 2006 een nieuwe nummering vastgesteld. Dit besluit werd door het dagelijks bestuur onderbouwd met de stelling dat de woningen feitelijk al meer dan twintig jaar samengevoegd waren tot één woning. De rechtbank heeft het standpunt van het dagelijks bestuur gevolgd en geoordeeld dat de feitelijke situatie het uitgangspunt moet zijn voor de toekenning van huisnummers.

De appellant betwist deze conclusie en stelt dat de woningen nog steeds als afzonderlijke objecten moeten worden beschouwd, en dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de woningen feitelijk tot één woning zijn samengevoegd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 26 mei 2009 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de feitelijke situatie bepalend is voor de toekenning van huisnummers, en dat het dagelijks bestuur zich op basis van de APV gehouden achtte om de feitelijke situatie vast te leggen door middel van een nummerbeschikking. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200807406/1/H3.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 augustus 2008 in zaak nr. 07/2525 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-West (hierna: het dagelijks bestuur) de nummering [locatie 1] en [locatie 2] ingetrokken en de nummering met ingang van 7 november 2006 vastgesteld als [locatie 1].
Bij besluit van 9 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 augustus 2008, verzonden op 26 augustus 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2009, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Dirkse, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.13, aanhef en onder e, van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Amsterdam (hierna: de APV), voor zover thans van belang, wordt in dit hoofdstuk verstaan onder object een verblijfsobject, ligplaats of standplaats.
Ingevolge die aanhef en onder h wordt onder verblijfsobject verstaan een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat rechtstreeks vanaf de openbare weg, via het eigen erf of een gemeenschappelijke ruimte toegankelijk is en waarbinnen alle ruimtes met elkaar in verbinding staan.
Ingevolge die aanhef en onder b wordt onder gebouw verstaan een vrijstaande, overdekte en geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte, die voor mensen toegankelijk is en direct of indirect met de grond is verbonden.
Ingevolge artikel 8.15, eerste lid, van de APV kennen burgemeester en wethouders aan elk object een nummer toe.
Ingevolge het derde lid wordt onder toekennen, zoals bedoeld in het eerste lid, tevens begrepen de bevoegdheid tot het wijzigen en intrekken van een nummer.
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen draagt het college al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat bij de controle ter plaatse op 3 november 2006 is vastgesteld dat [locatie 1] en [locatie 2] al meer dan twintig jaar feitelijk zijn samengevoegd tot één woning. In het besluit van 9 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur daaraan toegevoegd dat het zich ingevolge de artikelen 8.13 en 8.15 van de APV gehouden acht met het nemen van een nummerbeschikking de feitelijke situatie vast te leggen. Een nummerbeschikking brengt geen verandering in de eigendomssituatie, aldus het dagelijks bestuur.
2.3. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur gevolgd in zijn standpunt, dat voor de uitleg van het begrip object als bedoeld in de artikelen 8.13 en 8.15 van de APV de feitelijke situatie het uitgangspunt is. Het dagelijks bestuur is daarom bij het nemen van het besluit terecht niet getreden in de vraag of de feitelijke situatie op rechtmatige wijze tot stand is gekomen, aldus de rechtbank.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte als feit heeft aangenomen dat de voormalige woningen [locatie 1] en [locatie 2] feitelijk tot één woning zijn samengevoegd. In dat verband betoogt hij dat het appartement [locatie 2] afzonderlijk aan de definitie van object als bedoeld in de APV voldoet en gelet daarop over een eigen nummer dient te beschikken. Verder betoogt hij dat de rechtbank door te overwegen dat de feitelijke situatie het uitgangspunt vormt bij de toekenning en intrekking van nummers van een onjuiste interpretatie van de APV uitgaat. In dat verband betoogt hij dat de wet- en regelgeving die betrekking heeft op de verdeling van woonruimte veelal aanhaakt bij de toegekende nummering en dat daardoor een wijziging van de feitelijke situatie publiekrechtelijke gevolgen heeft, waardoor het doen van een aanvraag in het kader van die wet- en regelgeving zinloos is.
2.4.1. Het betoog slaagt niet. Gelet op het bepaalde in artikel 8.15, eerste lid, van de APV is het dagelijks bestuur verplicht elk object een nummer toe te kennen. De term object is in de APV nader omschreven. Die omschrijving sluit aan op de feitelijk bestaande situatie. Aan de hand daarvan dient derhalve te worden beoordeeld op welke wijze aan artikel 8.15, eerste lid, van de APV toepassing moet worden gegeven. Gelet daarop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de feitelijke situatie als uitgangspunt dient bij de toekenning, wijziging en intrekking van (huis)nummers en dat in dat kader niet van belang is of de feitelijke situatie op rechtmatige wijze tot stand is gekomen.
Niet in geschil is dat tussen [locatie 1] en [locatie 2] een doorgang bestaat en dat de voordeur van [locatie 2] niet meer wordt gebruikt. Gelet daarop heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze woningen feitelijk tot één woning zijn samengevoegd en daarmee een object als bedoeld in de APV zijn geworden. Indien deze woning in de toekomst feitelijk wordt gescheiden in afzonderlijke woningen die voldoen aan de omschrijving van object als bedoeld in de APV, moeten daaraan, uitgaande van de thans geldende APV, weer afzonderlijke nummers worden toegekend.
Het betoog van [appellant] dat de toekenning van een nummer ook betekenis heeft in het kader van andere wet- en regelgeving, waaronder regelgeving met betrekking tot woonruimteverdeling, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak omdat het bij de rechtbank bestreden besluit slechts ziet op de intrekking en toekenning van een nummer als bedoeld in de APV. De vraag of de feitelijke samenvoeging op rechtmatige wijze tot stand is gekomen, dat wil zeggen in overeenstemming is met andere wet- en regelgeving dan de APV, valt buiten de omvang van dit geding en dient in het kader van besluiten die gebaseerd zijn op die andere wet- en regelgeving te worden beoordeeld.
Door in de aangevallen uitspraak in te gaan op de vraag of de feitelijke samenvoeging in overeenstemming is met andere wet- en regelgeving dan de APV is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden. Aan het oordeel van de rechtbank daarover komt geen betekenis toe. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de Afdeling echter geen aanleiding de aangevallen uitspraak om die reden te vernietigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van gronden te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.C.K.W. Bartel en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
307.