ECLI:NL:RVS:2009:BI8462

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807200/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor horecagelegenheden in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 17 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellanten tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo had op 20 november 2007 vrijstelling verleend voor het gebruik van een perceel voor de exploitatie van twee horecagelegenheden, ondanks dat dit gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen deze vrijstelling ongegrond verklaard. Appellanten stelden dat de rechtbank had miskend dat de vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing en belangenafweging had. Ze voerden aan dat het college bij de besluitvorming onvoldoende rekening had gehouden met de verkoop van softdrugs in de horecagelegenheden en de daaruit voortvloeiende overlast.

De Raad van State oordeelde dat het college in de ruimtelijke onderbouwing en het vrijstellingsbesluit wel degelijk alle relevante aspecten had meegenomen, waaronder de gevolgen van de verkoop van softdrugs. De Raad benadrukte dat de verkoop van softdrugs in planologisch opzicht niet kon worden gereguleerd, omdat deze activiteit verboden is op grond van de Opiumwet. Desondanks had het college de mogelijke gevolgen van deze verkoop in de beoordeling betrokken. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de vrijstelling goed was onderbouwd en dat de belangen van omwonenden niet zodanig werden aangetast dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden.

Het hoger beroep van appellanten werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200807200/1.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 18 augustus 2008 in zaken nrs. 08/30, 08/55, 08/56, 08/79 en 08/138 in het geding tussen onder meer:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [vergunninghouder] onder het stellen van voorschriften vrijstelling verleend voor het gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor de exploitatie van twee horecagelegenheden.
Bij uitspraak van 18 augustus 2008, verzonden op 26 augustus 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2008, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het gebruik van het perceel voor de exploitatie van twee horecagelegenheden is in strijd met het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken". Om dat gebruik mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend. De ruimtelijke onderbouwing die aan de vrijstelling ten grondslag ligt, wordt gevormd door het ontwerp-bestemmingsplan "[locatie]" (hierna: de ruimtelijke onderbouwing).
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan de verleende vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing en belangenafweging ten grondslag liggen. Daartoe voert hij onder meer aan dat het college bij de overwegingen omtrent het al dan niet verlenen van de vrijstelling voorbij is gegaan aan de verkoop van softdrugs die in de horecagelegenheden zal plaatsvinden en de daarmee gepaard gaande overlast.
2.2.1. Anders dan [appellant] betoogt, wordt in de ruimtelijke onderbouwing en het vrijstellingsbesluit ingegaan op alle vanuit ruimtelijk oogpunt ter zake relevante aspecten, zoals de huidige en toekomstige bestemming, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid en geluidhinder en luchtkwaliteit, waarbij de vestiging van twee horecagelegenheden als uitgangspunt is genomen, en niet van één, zoals [appellant] stelt. Hoewel de door het college verleende vrijstelling uitsluitend voorziet in het gebruik van het perceel voor de exploitatie van twee horecagelegenheden en niet in de verkoop van softdrugs, hetgeen - zoals de rechtbank terecht heeft overwogen - ook niet mogelijk is, nu de verkoop van softdrugs in planologisch opzicht niet kan worden gereguleerd, omdat deze activiteit ingevolge de Opiumwet is verboden, heeft het college bij de beoordeling van voormelde aspecten niettemin in aanmerking genomen, zo blijkt ook uit de ter zitting gegeven nadere toelichting, dat in de horecagelegenheden softdrugs zullen worden verkocht. Zo is bij de beoordeling van de verkeerssituatie ter plaatse onderzoek gedaan naar het aantal personen dat vanwege die verkoop de horecagelegenheden zal bezoeken en naar de daarmee gepaard gaande verkeersbewegingen. Aldus zijn de in planologisch opzicht relevante gevolgen van de verkoop van softdrugs op voldoende wijze betrokken bij het vrijstellingsbesluit. Dat de door het college in de besluitvorming gehanteerde uitgangspunten een onjuist beeld van de werkelijkheid geven, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog van [appellant] dat het voormalige chauffeurscafé in ongebruik is geraakt, betekent niet dat het college bij de beantwoording van de vraag of de twee horecagelegenheden uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn, geen belang heeft mogen hechten aan de omstandigheid dat het perceel in het verleden vele jaren ten behoeve van horecadoeleinden is gebruikt. [appellant] heeft verder gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel voor de exploitatie van twee horecagelegenheden tot een planologisch onaanvaardbare situatie leidt. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat aan de vrijstelling geen goede ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt.
Voor de conclusie dat het woongenot ter plaatse als gevolg van het gebruik van het perceel voor de exploitatie van twee horecagelegenheden zodanig wordt aangetast, dat het college na afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gebaat bij verlening van de vrijstelling dan aan de belangen van omwonenden bij weigering daarvan, heeft de rechtbank ten slotte terecht evenmin grond gezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor zover [appellant] stelt dat hij overlast ondervindt van de gedragingen van bezoekers van de horecagelegenheden, dat een kwestie van handhaving van de regelgeving voor de openbare orde betreft. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat die in deze procedure niet aan de orde kan komen.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009
457.