200807945/1/H1.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2008 in zaak nr. 07/3405 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp.
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Osdorp (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [verzoeker] tot handhaving van het ter plaatse geldende bestemmingsplan met betrekking tot de aanwezigheid van het kunstgrasveld aan het Corfuplantsoen te Amsterdam afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 13 november 2006, ingekomen op 21 november 2006, een beroepschrift ingediend bij de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op 6 december 2006 ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan het dagelijks bestuur.
Bij besluit van 31 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur het bezwaar vervolgens niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op 26 september 2008, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 31 juli 2007 vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur opnieuw op het door hem gemaakte bezwaar beslist met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2008, hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2009, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door C. Klopper, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [verzoeker], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb, voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel, voor zover thans van belang, is bij verzending ter post een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:15, derde lid, van de Awb is het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan beslissend voor de vraag of het tijdig is ingediend.
2.2. Vast staat dat het besluit van 4 oktober 2006 op dezelfde dag is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift daarmee is aangevangen op 5 oktober 2006 en op 15 november 2006 is geëindigd. Vast staat voorts dat het bezwaarschrift is gedateerd op 13 november 2006 en blijkens het daarop geplaatste stempel van binnenkomst op 21 november 2006, derhalve buiten de bezwaartermijn maar binnen een week na afloop daarvan, door de rechtbank is ontvangen.
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij het bezwaar van [verzoeker] terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens het dagelijks bestuur is in dit geval niet voldaan aan de voorwaarde die artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, stelt. In dit verband voert hij aan dat [verzoeker] zijn stelling dat het bezwaarschrift op 15 november 2006 ter post is bezorgd, hoewel hiertoe expliciet door hem in de gelegenheid gesteld, niet nader heeft onderbouwd. Voorts voert het dagelijks bestuur aan dat hij aldus terecht heeft aangenomen dat [verzoeker] in verzuim is geweest en evenmin sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr.
200706330/1) is de door TNT post aangebrachte datumstempel uitgangspunt bij het vaststellen van de datum van terpostbezorging van het bezwaarschrift. Het ligt in beginsel op de weg van de indiener om op andere wijze aannemelijk te maken dat aan de voorwaarde die artikel 6:7 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, stelt, is voldaan.
2.3.2. Ter zitting is door het stadsdeelbestuur gesteld dat op de enveloppe, waarin [verzoeker] zijn bezwaarschrift heeft verzonden, een datumstempel, die in beginsel als bewijs geldt voor de datum van terpostbezorging, ontbreekt. Uit de stukken is gebleken en ter zitting is door de gemachtigde van het stadsdeelbestuur bevestigd dat deze enveloppe door toedoen van het stadsdeelbestuur in het ongerede is geraakt. Gelet hierop, is in dit geval het in het ongerede raken van de enveloppe een omstandigheid die niet aan [verzoeker] kan worden toegerekend en voor rekening van het dagelijks bestuur dient te blijven. Nu het bezwaarschrift, dat binnen de bezwaartermijn is gedateerd, binnen een week na afloop van die termijn is ontvangen en door toedoen van het stadsdeelbestuur niet met zekerheid het tegendeel kan worden vastgesteld, moet het er voor worden gehouden dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het dagelijks bestuur het bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De omstandigheid dat [verzoeker] zijn stelling dat het bezwaarschrift tijdig ter post is bezorgd, daartoe door het dagelijks bestuur in de gelegenheid gesteld, niet nader heeft onderbouwd, leidt in het licht van het vorenoverwogene niet tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van gemeente Amsterdam (het stadsdeel Osdorp) griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009