200900752/1/H2.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 december 2008 in zaak nr. 07/3517 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Someren.
Bij besluit van 31 januari 2007 heeft de raad van de gemeente Someren (hierna: de raad) een verzoek van [appellante] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2008, verzonden op 15 december 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Son, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellant], eigenaresse van onder meer de percelen kadastraal bekend Someren […] (hierna: de percelen), heeft verzocht om vergoeding van de schade ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" door de gemeenteraad op 25 maart 1999 dat is goedgekeurd door gedeputeerde staten bij besluit van Noord-Brabant op 9 november 1999. Dit plan kent aan de percelen de bestemming "Agrarisch bedrijf" toe, waardoor de mogelijkheid om daarop glastuinbouw te bedrijven is komen te vervallen, aldus het verzoek.
2.2.1. Niet in geschil is dat [appellant] door de bestemmingsplanwijziging in een planologisch nadeliger positie is komen te verkeren en dientengevolge schade lijdt.
De rechtbank heeft overwogen dat de raad de schade voor rekening van [appellant] heeft mogen laten, omdat deze het risico van een nadelige bestemmingsplanwijziging heeft aanvaard door de bestaande bouwmogelijkheden niet te benutten, hoewel de nadelige bestemmingsplanwijziging voor haar voorzienbaar was.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat ten behoeve van de realisatie van een glastuinbouwbedrijf een hoge drukgasleiding is aangelegd en bodemonderzoek is uitgevoerd en daarmee een aanvang is gemaakt met de realisering van de bouwmogelijkheden.
2.3.1. Op 1 juli 1994 heeft [partner], de inmiddels overleden partner van [appellant], bij het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college) een schetsplan voor een glastuinbouwonderneming ingediend, dat volgens het college voldeed aan het destijds geldende bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Bij brief van 10 maart 1995 heeft het college hem medegedeeld dat het schetsplan als vervallen wordt beschouwd en 'het bouwdossier' wordt gesloten, omdat hij ondanks herhaalde verzoeken geen aanvraag om verlening van een bouwvergunning heeft ingediend. [appellant] heeft ook nadien geen pogingen ondernomen om alsnog bouwvergunning te verkrijgen, teneinde de toen nog bestaande mogelijkheid te benutten. [appellant] heeft voor deze gang van zaken geen verklaring gegeven. De rechtbank heeft met betrekking tot de wel ontplooide activiteiten terecht overwogen dat de raad hieraan geen doorslaggevende waarde heeft hoeven toe te kennen bij de beantwoording van de vraag of zij voldoende concrete pogingen heeft ondernomen om de bestaande bouwmogelijkheden te benutten. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009