200901516/2 en 200901594/2.
Datum uitspraak: 8 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in de gedingen tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de raad van de gemeente Westvoorne,
verzoekers,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2008, kenmerk PZH-2008-1089089, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Westvoorne (hierna: de raad) bij besluit van 22 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kruiningergors".
Bij besluit van 16 december 2008, kenmerk PZH-2008-1093135, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad bij besluit van 22 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied Westvoorne, 1e herziening (Stuifakker-Zuid)".
Tegen het besluit van 16 december 2008, kenmerk PZH-2008-1089089, hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, en de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2009, heeft de raad de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Tegen het besluit van 16 december 2008, kenmerk PZH-2008-1093135, heeft onder meer de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2009, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2009, heeft de raad de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 12 mei 2009, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. A. Bakker, rechtskundig adviseur, de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. Koch en drs. H.J. Solle, ambtenaren in dienst van de gemeente, en bijgestaan door drs. A.H. Carmiggelt, hoofd van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J. Molenwijk, ambtenaar in dienst van de provincie, en bijgestaan door drs. H.C.M. Gerrits en drs. R.H.P. Proos, provinciaal archeoloog, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van [verzoeker sub 1] in de zaak 200901516/2
2.2. [verzoeker sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het bestemmingsplan "Kruiningergors" vervatte plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en de nadere aanwijzing "zonder gebouwen en overkappingen (z)" en de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B)" en de subbestemming "bedrijf gericht op verblijfsrecreatieve accommodatie (bva)" en hij beoogt met zijn verzoek inwerkingtreding hiervan voor zijn perceel te voorkomen. Daartoe voert hij aan dat deze plandelen ten onrechte niet voorzien in de mogelijkheid om een woning te kunnen bouwen. Hij vreest dat de inwerkingtreding van deze plandelen voor hem een negatieve invloed kan hebben op de procedure die hij heeft aangespannen ten aanzien van een reeds geweigerde bouwvergunning voor een woning op zijn perceel.
2.2.1. De voorzitter stelt vast dat voormelde plandelen niet voorzien in de door [verzoeker sub 1] gewenste woning. In zoverre kan met schorsing niet worden bereikt hetgeen [verzoeker sub 1] beoogt. Met schorsing van de plandelen ontstaat immers niet de mogelijkheid om ter plaatste een woning te kunnen bouwen. Voor zover [verzoeker sub 1] wenst te voorkomen dat in het geval een nieuw besluit op bezwaar inzake de geweigerde bouwvergunning moet worden genomen, voormelde plandelen het toetsingskader gaan vormen, overweegt de voorzitter dat de rechtbank Rotterdam bij uitspraak van 11 maart 2009, kenmerk AWB 08/3184 WRO-T1, op het beroep van [verzoeker sub 1] heeft beslist. Het beroep is ongegrond verklaard en het besluit op bezwaar, inhoudende het ongegrond verklaren van zijn bezwaren en het handhaven van de weigering om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen, is in stand gebleven. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. Tegen voormelde uitspraak van de rechtbank heeft [verzoeker sub 1] hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. In dit verband overweegt de voorzitter dat indien de uitspraak in hoger beroep tot gevolg zal hebben dat er wel een nieuw besluit op bezwaar moet worden genomen de inwerkingtreding van voormelde plandelen niet kan leiden tot een voor [verzoeker sub 1] nadeliger planologisch regime, aangezien indien het voorheen geldende regime ten tijde van de aanvraag voor [verzoeker sub 1] gunstiger is en wel een woning mogelijk zou maken, dit in dat geval het toetsingskader blijft.
2.2.2. Gelet op het voorgaande dient het verzoek van [verzoeker sub 1] te worden afgewezen.
2.2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De verzoeken van de raad in de zaken 200901516/2 en 200901594/2
2.3. De raad stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 34, derde lid, derde onderdeel, en zevende lid, onder g, derde onderdeel, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kruiningergors", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²". Voorts stelt de raad dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 6, tweede en vierde lid, onder 4.2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Westvoorne, 1e herziening (Stuifakker-Zuid)", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²". De raad voert aan dat aan de desbetreffende bepalingen het door de raad in nauwe samenspraak met het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam ontwikkelde beleid ten grondslag ligt dat inhoudt dat voor gebieden, die gekenmerkt worden door een middelhoge archeologische verwachtingswaarde een ondergrens van 200 m² kan worden gehanteerd. Door de onthoudingen van goedkeuring in de desbetreffende gebieden gaan voor kleine en weinig ingrijpende bouwwerkzaamheden en werkzaamheden onevenredige beperkingen gelden. Voorts voert de raad aan dat de onthoudingen van goedkeuring zich niet verdragen met artikel 41a van de Monumentenwet 1988 en de daarbij behorende beleidsvrijheid van de raad.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voormelde onthoudingen van goedkeuring noodzakelijk zijn om te voorkomen dat archeologische resten in de bodem worden verstoord en kleine archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hiertoe voert het college aan dat aan de door de raad gehanteerde oppervlaktemaat van meer dan 200 m² ontoereikend onderzoek ten grondslag ligt en dat met name het aantal onderzoeksgegevens in relatie tot de omvang van het plangebied gering is.
2.3.2. Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kruiningergors" zijn de gronden op de kaart aangewezen als "Archeologisch waardevol gebied" mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden.
Ingevolge artikel 34, derde lid, aanhef en derde onderdeel, is ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en slaan van damwanden) worden verricht die dieper reiken dan voor gebied C op kaartblad 2: 0,8 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m².
Ingevolge artikel 34, zevende lid, aanhef, onder g en derde onderdeel, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren: alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten, indien zij dieper reiken dan voor gebied C op kaartblad 2:
0,8 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m².
2.3.3. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Westvoorne, 1e herziening (Stuifakker-Zuid)" zijn de gronden die vallen binnen de gebieden A, B, C, D, E of F, zoals aangegeven op kaart 20, naast de overige op de kaart aan deze gronden gegeven bestemmingen, eveneens bestemd voor het behoud van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische waarden of de naar verwachting aan te treffen archeologische waarden. De betreffende gebieden hebben elk een eigen beschermingsregime.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, is op de in het eerste lid bedoelde gronden uitsluitend bebouwing toegestaan, voor zover geen bouwwerkzaamheden (waaronder begrepen: heien en slaan van damwanden) worden verricht die dieper reiken dan:
- voor gebied E: de onderwaterbodem en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²;
- voor gebied F: 3 meter beneden maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m².
Ingevolge artikel 6, vierde lid, onder 4.2, voor zover hier van belang, is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren, indien zij dieper reiken dan:
- voor gebied B: 0,4 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²;
-voor gebied C: 0,5 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²;
-voor gebied D: 0,8 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²:
-voor gebied E: de onderwaterbodem en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²;
-voor gebied F: 3 meter beneden het maaiveld en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m².
2.3.4. Ingevolge artikel 41a van de Monumentenwet 1988 zijn de artikelen 39, 40 en 41 niet van toepassing op projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m²; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
2.3.5. De voorzitter stelt vast dat de raad, zich baserend op de bevindingen van het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, en het college, zich baserend op de bevindingen van de provinciaal archeoloog, verdeeld zijn over de vraag of de aan de betrokken planvoorschriften ten grondslag liggende gegevens toereikend zijn om de in de voorschriften opgenomen, van de Monumentenwet 1998 afwijkende, oppervlaktemaat te kunnen rechtvaardigen. Deze schorsingsprocedure leent zich niet voor een inhoudelijk oordeel over deze vraag.
De voorzitter stelt voorts vast dat als gevolg van de onthoudingen van goedkeuring de in voormelde voorschriften gestelde eisen nu gelden zonder enige oppervlaktemaat. Dit brengt met zich dat in bijvoorbeeld gebied C als bedoeld in het bestemmingsplan "Kruiningergors" iedere bebouwing die dieper reikt dan 0,8 meter, ongeacht oppervlakte, is uitgesloten en dat voor zeer kleinschalige werken en werkzaamheden een aanlegvergunningplicht geldt. Ter zitting heeft het college aangegeven dat bij de onthoudingen van goedkeuring geen toepassing is gegeven aan artikel 28, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening omdat onvoldoende duidelijk zou zijn welke oppervlaktemaat wel passend is. De in artikel 41a van de Monumentenwet 1988 genoemde 100 m² geldt hierbij volgens het college wel als ondergrens. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de bestreden onthoudingen van goedkeuring te schorsen en de voorlopige voorziening te treffen dat artikel 34, derde lid, derde onderdeel en zevende lid, onder g, derde onderdeel, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kruiningergors", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²" en artikel 6, tweede en vierde lid, onder 4.2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Westvoorne, 1e herziening (Stuifakker-Zuid)", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²" moeten worden geacht te zijn goedgekeurd tot aan een oppervlak van maximaal 100 m².
2.3.6. Gelet op het voorgaande komen de verzoeken van de raad voor inwilliging in aanmerking.
2.3.7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 16 december 2008, kenmerken PZH-2008-1089089 en PZH-2008-1093135, voor zover het betreft de onthoudingen van goedkeuring aan:
a. artikel 34, derde lid, derde onderdeel, en zevende lid, onder g, derde onderdeel, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Kruiningergors", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²";
b. artikel 6, tweede en vierde lid, onder 4.2, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied Westvoorne, 1e herziening (Stuifakker-Zuid)", voor zover het betreft de zinsneden "en een oppervlak beslaan van meer dan 200 m²";
II. treft de voorlopige voorziening dat de onder I. a. en b. genoemde planvoorschriften moeten worden geacht te zijn goedgekeurd tot aan een oppervlak van maximaal 100 m²;
III. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af;
IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan de raad van de gemeente Westvoorne het door hem voor de behandeling van zijn verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 576,00 (zegge: vijfhonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kegge
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2009