ECLI:NL:RVS:2009:BI7551

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200806713/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling bij intrekking besluit en vervallen procesbelang in vreemdelingenzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 juli 2008. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De staatssecretaris had op 24 januari 2008 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond. De vreemdeling stelde hiertegen hoger beroep in, maar de staatssecretaris trok op 26 maart 2009 zijn eerdere besluit zonder motivering in, met de mededeling dat er een nieuw besluit op het bezwaar van de vreemdeling zou worden genomen.

De Raad van State oordeelde dat de intrekking van het besluit door de staatssecretaris kan worden gezien als een tegemoetkoming aan de vreemdeling, wat aanleiding geeft tot een proceskostenveroordeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat, hoewel de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom het besluit is ingetrokken, het aanbod om de proceskosten van de vreemdeling te vergoeden, impliceert dat de staatssecretaris erkent dat de intrekking als een tegemoetkoming kan worden beschouwd. De Raad van State verklaarde het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar gegrond was. De staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

De Raad van State veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling tot een bedrag van € 1046,50 en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 359,00. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2009.

Uitspraak

200806713/1/V3.
Datum uitspraak: 4 juni 2009
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[wettelijk vertegenwoordiger], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 juli 2008 in zaak nr. 08/5393 in het geding tussen:
[wettelijk vertegenwoordiger], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [wettelijk vertegenwoordiger], in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [appellant], (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 28 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 februari 2009 heeft de staatssecretaris zich desgevraagd nader uitgelaten.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Bij besluit van 26 maart 2009 heeft de staatssecretaris zijn besluit van 24 januari 2008 ingetrokken.
Tegen het niet tijdig nemen van een (nieuw) besluit op het gemaakte bezwaar heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 maart 2009, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 31 maart 2009.
2. Overwegingen
2.1. Op het hoger beroep van de vreemdeling tegen de uitspraak van 28 juli 2008.
2.2. Bij het besluit van 26 maart 2009 heeft de staatssecretaris zijn besluit van 24 januari 2008 zonder motivering ingetrokken, onder gelijktijdige mededeling dat een nieuw besluit op het door de vreemdeling tegen het besluit van 4 december 2007 gemaakte bezwaar zal worden genomen. Uit het besluit van 26 maart 2009 moet worden geconcludeerd dat de staatssecretaris thans van oordeel is dat het door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw dient te worden beoordeeld, hoewel de rechtbank het door de vreemdeling tegen het besluit van 24 januari 2008 ingestelde beroep ongegrond heeft verklaard.
Voor zover de vreemdeling heeft betoogd dat hij desondanks belang heeft bij een beoordeling van het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de uitspraak van 28 juli 2008, welk belang zou zijn gelegen in een termijnstelling voor de staatssecretaris voor het nemen van een nieuw besluit alsmede in een vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten, kan hij daarin niet worden gevolgd.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2005 in zaak nr. 200501661/1; JV 2005/349), vloeit geen procesbelang voort uit de enkele mogelijkheid om de staatssecretaris op de voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) een nadere termijn te stellen, waarbinnen opnieuw dient te worden beslist.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 maart 2005 in zaak nr. 200406181/1; www.raadvanstate.nl) levert de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden uitgesproken evenmin procesbelang op. Indien, afgezien van de vraag of aanleiding bestaat tot een proceskostenveroordeling over te gaan, geen belang meer bestaat bij een beoordeling van de zaak, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2.1. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. Met analoge toepassing van het in artikel 8:75a van de Awb opgenomen criterium bij toepassing van artikel 8:75 van deze wet is dan een proceskostenveroordeling mogelijk.
Hoewel de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom hij het besluit van 24 januari 2008 heeft ingetrokken, kan het er, gelet op het aanbod van de staatssecretaris de door de vreemdeling gemaakte proceskosten te vergoeden, voor worden gehouden dat de staatssecretaris zelf van oordeel is dat de intrekking kan worden aangemerkt als een tegemoetkoming in de zin van voormelde bepalingen. In dit geval is derhalve een proceskostenveroordeling mogelijk.
2.2.2. De vreemdeling heeft de Afdeling verzocht de staatssecretaris tevens te veroordelen in de proceskosten die hij heeft gemaakt voor het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure.
Ingevolge artikel 8:84, tweede lid, van de Awb strekt de uitspraak van de voorzieningenrechter tot onbevoegdverklaring van de voorzieningenrechter, niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek, afwijzing van het verzoek of gehele of gedeeltelijke toewijzing van het verzoek.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, zijn de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State staat geen hoger beroep open tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb.
Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling niet bevoegd is te oordelen over voormeld verzoek van de vreemdeling.
2.2.3. Voorts stelt de vreemdeling zich op het standpunt dat de proceskostenvergoeding, gelet op de zwaarte van de zaak, dient te worden opgewaardeerd van één naar twee punten per proceshandeling in de zin van de als bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht gevoegde Tarievenlijst.
Hoewel voormelde Tarievenlijst onder kopje C1 die mogelijkheid biedt, is de Afdeling, anders dan de vreemdeling, van oordeel dat de onderhavige zaak niet dusdanig complex is dat daarvoor aanleiding bestaat.
2.3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.4. Op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar.
2.5. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Onder een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb dient tevens te worden verstaan het niet tijdig nemen van een nieuw besluit als gevolg van de intrekking van het oorspronkelijke besluit op het gemaakte bezwaar zonder daarvoor een nieuw besluit in de plaats te stellen.
Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, wordt het beroep van de vreemdeling tegen het uitblijven van een nieuw besluit in dit geding beoordeeld.
2.6. Ingevolge artikel 7:10 van de Awb beslist het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – binnen tien weken na ontvangst van het bezwaarschrift. Vaststaat dat deze termijn ten aanzien van het bij brief van 21 december 2007 door de vreemdeling gemaakte bezwaar, dat bij brief van 18 januari 2008 is voorzien van de gronden waarop het berust, ruimschoots is overschreden.
2.7. Het beroep is derhalve gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar dient te worden vernietigd. De staatssecretaris dient alsnog een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb na te melden termijn stellen.
2.8. In beide procedures.
2.9. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gericht tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 28 juli 2008 in zaak nr. 08/5393 niet ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van de vreemdeling ingesteld tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het besluit van 4 december 2007 gegrond;
III. vernietigt dat besluit;
IV. draagt de staatssecretaris van Justitie op binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
V. verklaart zich onbevoegd te oordelen over het verzoek tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep gemaakte proceskosten;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1046,50 (zegge: duizendzesenveertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009
480-562.
Verzonden: 4 juni 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak