ECLI:NL:RVS:2009:BI7281

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200803801/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Jufferbeek Zuid door college van gedeputeerde staten van Overijssel

Op 10 juni 2009 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Jufferbeek Zuid" door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Oldenzaal op 13 september 2007, voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein van ongeveer 42 hectare ten zuiden van Oldenzaal. Het college had op 6 mei 2008 goedkeuring verleend aan dit plan, maar daartegen zijn verschillende beroepen ingesteld door appellanten, waaronder bewoners en de stichting Stichting Oost Deurningen.

De appellanten betoogden dat er onvoldoende noodzaak was aangetoond voor het bedrijventerrein en dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet was gewaarborgd. Het college stelde echter dat er voldoende behoefte was aan nieuwe bedrijventerreinen in de regio, gebaseerd op analyses uit het gemeentelijk Bedrijvigheidsplan 2004 en het streekplan Overijssel 2000+. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid kon concluderen dat de noodzaak voor het bedrijventerrein voldoende was aangetoond.

Daarnaast werd er gediscussieerd over de verkeersafwikkeling en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. De Afdeling oordeelde dat het college voldoende maatregelen had getroffen om een goede verkeersafwikkeling te waarborgen en dat het plan voldeed aan de luchtkwaliteitsnormen. De appellanten voerden ook aan dat het plan onvervangbare natuur zou aantasten, maar de Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om goedkeuring te verlenen, gezien de beperkte ecologische waarde van het plangebied.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen van de appellanten ongegrond, waarmee de goedkeuring van het bestemmingsplan door het college werd bevestigd. De uitspraak benadrukt de afweging tussen ruimtelijke ordening en ecologische belangen, en de noodzaak om voldoende bedrijventerreinen te creëren voor economische ontwikkeling.

Uitspraak

200803801/1/R2.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting Stichting Oost Deurningen, gevestigd te Deurningen, gemeente Dinkelland,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oldenzaal (hierna: de raad) bij besluit van 13 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Jufferbeek Zuid".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 mei 2008, en de stichting Stichting Oost Deurningen (hierna: de stichting) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juli 2008, beroep ingesteld.
De stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [appellanten sub 1] en [appellant sub 2], gezamenlijk vertegenwoordigd door mr. H.J.A. van Hoogmoed, werkzaam bij Van Hoogmoed Taxatie- en Adviesbureau o/z B.V., de stichting, vertegenwoordigd door M.G. Degen en haar [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. van Maurik, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door J. Oude Avenhuis, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein met een omvang van ongeveer 42 ha ten zuiden van Oldenzaal.
Noodzaak bedrijventerrein
2.3. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting richten zich in beroep tegen de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein". Zij betogen dat onvoldoende is aangetoond dat er een noodzaak bestaat tot het realiseren van een bedrijventerrein. In dit verband brengen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] naar voren dat om te beoordelen of voldoende behoefte bestaat aan het bedrijventerrein dient te worden uitgegaan van de actuele situatie. De stichting brengt naar voren dat de gronduitgifte op het Regionale Bedrijventerrein Almelo is gestagneerd en dat hieruit reeds volgt dat geen behoefte bestaat aan het onderhavige bedrijventerrein. Daarnaast voeren [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] aan dat onvoldoende zeker is of het plan financieel uitvoerbaar is, mede gezien de omstandigheid dat volgens hen op de onderhavige locatie de gronduitgifte inmiddels is gestagneerd.
2.3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat voldoende behoefte bestaat aan een nieuw bedrijventerrein, omdat de bestaande bedrijventerreinen onvoldoende ruimte bieden voor nieuwe bedrijven. In dit verband wijst het college erop dat Oldenzaal in het streekplan is benoemd als gemeente die ruimte dient te bieden aan nieuwe bedrijven met een bedrijfsoppervlak tot maximaal twee hectare. Daarnaast brengt het college naar voren dat uit het gemeentelijk Bedrijvigheidsplan 2004 (hierna: het Bedrijvigheidsplan) volgt dat behoefte bestaat aan meer aanbod van bedrijventerreinen in de regio.
2.3.2. Blijkens het streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) dient de gemeente Oldenzaal in verband met de belangrijke werkgelegenheidsfunctie die Oldenzaal voor Twente van oudsher vervult en in verband met de specifieke potenties ruimte te bieden aan bedrijven die naar aard en schaal bij Oldenzaal passen. Dat betekent vooral ruimte voor kleine tot middelgrote industriële bedrijven zoals die op de bestaande bedrijventerreinen in meerderheid voorkomen (reguliere bedrijvigheid), alsmede (voor de korte termijn) speciale terreinen voor de transport- en distributiesector.
In het bij besluit van de raad op 26 mei 2005 vastgestelde Bedrijvigheidsplan is een analyse gemaakt van de vraagaanbodsituatie van bedrijventerreinen in de regio Oldenzaal. Uit deze analyse volgt dat op de korte en middellange termijn een relatief groot tekort zal ontstaan aan bedrijventerreinen. Daarnaast zal volgens het Bedrijvigheidsplan een groot tekort ontstaan aan bedrijventerreinen voor transport- en distributiebedrijven. In het Bedrijvigheidsplan is voorts geconcludeerd dat versnelde ontwikkeling van bedrijventerreinen noodzakelijk is om de knelpunten in vraag en aanbod voor zowel de korte, middellange als lange termijn op te lossen. In dit verband wordt geadviseerd spoedig te beginnen met de ontwikkeling van de zogenoemde fase 3, waar het gebied Jufferbeek Zuid deel van uitmaakt. Voorts is in 1997 een structuurvisie opgesteld met betrekking tot bedrijventerreinen in Oldenzaal. In deze structuurvisie is het plangebied grotendeels aangeduid als bedrijventerrein. Een deel van het plangebied is hierin niet opgenomen als bedrijventerrein, omdat hier destijds een combiterminal was voorzien. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de in het Bedrijvigheidsplan geschetste behoefte. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat op het laatst ontwikkelde bedrijventerrein Hazewinkel Noord-West van de 25 ha uitgeefbaar bedrijventerrein thans nog 2,5 ha kan worden uitgegeven, terwijl uit een inventarisatie blijkt dat er 190 gegadigde bedrijven zijn met een totale vraag naar ongeveer 80 ha bedrijventerrein. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting hebben dit op zichzelf niet betwist.
Met betrekking tot het betoog van de stichting omtrent de stagnerende gronduitgifte op het Regionale Bedrijventerrein Almelo overweegt de Afdeling dat dat bedrijventerrein ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voorzag in de oprichting van bedrijven met een oppervlakte vanaf vijf hectare. Het in het plan mogelijk gemaakte bedrijventerrein voorziet in de oprichting van bedrijven met een oppervlakte van maximaal twee hectare. Uit de voortgang van de gronduitgifte op het Regionale Bedrijventerrein Almelo konden derhalve geen conclusies worden getrokken omtrent de noodzaak van een bedrijventerrein voor bedrijven met een oppervlakte van maximaal twee hectare.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting op dit punt naar voren hebben gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de noodzaak van het bedrijventerrein ten tijde van het nemen van het bestreden besluit voldoende was aangetoond.
2.3.3. Ten aanzien van het betoog van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] omtrent de financiële uitvoerbaarheid van het plan overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de plantoelichting zijn op basis van de bestemmingsplantekening en de bij het plan behorende onderzoeksresultaten, de uit te voeren werkzaamheden inclusief verwerving van eigendommen geïnventariseerd. Op grond hiervan zijn de totale kosten beraamd. Het bedrijventerrein bevat ongeveer 21 ha netto uitgeefbaar bedrijventerrein. Geconcludeerd wordt dat indien het gehele bedrijventerrein wordt uitgegeven en een redelijke grondprijs kan worden verkregen, het plan kostendekkend is. Ter zitting is namens de raad verklaard dat een exploitatierekening is opgesteld en dat deze een positief saldo heeft. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] op dit punt naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen.
Gelet op het voorgaande en gezien de omstandigheid dat, zoals hiervoor is overwogen onder 2.3.2., het college er bij het nemen van het bestreden besluit vanuit heeft mogen gaan dat op dat moment voldoende behoefte bestond aan het bedrijventerrein, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan ten tijde van het nemen van het bestreden besluit onvoldoende was gewaarborgd.
Verkeer
2.4. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting betogen voorts dat een goede verkeersafwikkeling onvoldoende is gewaarborgd. In dit verband voeren [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de verkeersnotities onvoldoende overtuigend zijn. De stichting voert voorts aan dat het verkeer op de N342 richting Oldenzaal thans reeds problemen heeft.
2.4.1. Het college heeft goedkeuring onthouden aan een deel van het plandeel met de bestemming "Natuur" ter hoogte van de rotonde Hengelosestraat-N342 voor zover de bestemming hier niet overeenkomt met de bestaande situatie, omdat het verwezenlijking van deze bestemming binnen de planperiode niet aannemelijk acht. Voorts wijst het college op de verrichte onderzoeken naar de ontsluiting van het plangebied. Gelet op deze onderzoeken stelt het college zich op het standpunt dat een goede verkeersafwikkeling voldoende is gewaarborgd.
2.4.2. Het plan voorziet in de realisering van drie externe ontsluitingen. Ten eerste de ontsluiting op het noordelijke kruispunt van de huidige aansluiting Oldenzaal op de rijksweg A1. Voorts de ontsluiting op de tweestrooksrotonde ('turborotonde') Hengelosestraat-N342. De vormgeving van de rotonde blijft ongewijzigd. Tot slot voorziet het plan in een ontsluiting op de Hazewinkelweg door middel van een T-aansluiting. Ten behoeve van het plan is op 16 maart 2007 de Notitie "Ontsluiting bedrijventerrein Jufferbeek-Zuid Oldenzaal" opgesteld. In de Notitie is een berekening gemaakt van de verkeersafwikkeling op de ontsluitingen aan de zijde van de N342. Geconcludeerd wordt dat de ontsluitingen van het plangebied op de kruispunten aan de A1-zijde en ter hoogte van de rotonde Hengelosestraat beide voor een grote verkeersbelasting van het kruispunt in 2020 zorgen. Blijkens de Notitie zal met een tweestrooksrotonde op het kruispunt A1-N342 het verkeer in 2020 evenwel in voldoende mate kunnen worden afgewikkeld. Een dergelijke oplossing heeft echter een beperkte toekomstvastheid. Met verkeerslichten kunnen zowel het kruispunt Hengelosestraat als de aansluiting op de A1 voldoende worden afgewikkeld, zo staat in de Notitie.
Het college heeft goedkeuring onthouden aan het deel van het plan met de bestemming "Natuur" ter hoogte van de middenontsluiting.
Op 2 augustus 2007 is de "Notitie verkeerskundige gevolgen opheffen middenontsluiting Jufferbeek-Zuid" opgesteld. In deze Notitie wordt ervan uitgegaan dat het plangebied niet zal worden ontsloten met de middenontsluiting. Geconcludeerd wordt dat twee ontsluitingen van het plangebied in beginsel voldoende moeten worden geacht om een goede verkeersafwikkeling te waarborgen. Hierbij wordt echter aangegeven dat hiervoor nadere maatregelen moeten worden getroffen, zoals de aanleg van een dubbelstrooksrotonde of verkeerslichten. Blijkens de plantoelichting acht de raad het aanleggen van verkeerslichten een reële mogelijkheid om een goede ontsluiting van het plangebied te waarborgen. [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting hebben dit op zichzelf niet betwist.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1], [appellant sub 2] en de stichting hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich
niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een goede verkeersafwikkeling van het plan voldoende is gewaarborgd.
De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] voor het overige
2.5. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen verder dat het ongewenst moet worden geacht om onvervangbare natuur op te offeren voor een bedrijventerrein. In dit verband wijzen zij erop dat de bospercelen die ten behoeve van het plan zullen verdwijnen zijn aangemerkt als "zeer moeilijk vervangbaar" en "niet vervangbaar".
2.5.1. Het college heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden en wijst op de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de Richtlijnen voor toepassing van het compensatiebeginsel voor natuur, bos en landschap. In dit verband brengt het college naar voren dat het streekplan aan Oldenzaal een belangrijke werkgelegenheidsfunctie toekent en dat de ecologische waarde van het perceel gezien de geïsoleerde ligging beperkt is.
2.5.2. Blijkens de plantoelichting bevinden zich in het plangebied enkele bospercelen die als gevolg van de bedrijfsontwikkeling zullen verdwijnen. In zijn totaliteit zal ongeveer 6,84 ha bos worden verwijderd.
Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de bospercelen binnen het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek boselementen Jufferbeek Zuid" (hierna: het rapport). Volgens het rapport zijn de opstanden binnen beide bospercelen nog relatief jong, ongeveer 40 jaar oud, en kunnen deze als vervangbaar worden aangemerkt. Voorts staat in het rapport dat de bosbodem binnen het plangebied meer dan 100 jaar oud is en als "niet vervangbaar" tot "zeer moeilijk vervangbaar" dient te worden aangemerkt. Ingevolge de Richtlijnen voor toepassing van het compensatiebeginsel voor natuur, bos en landschap voor de provincie Overijssel komen dergelijke waarden in beginsel niet in aanmerking voor compensatie. In deze Richtlijnen wordt evenwel aangegeven dat van de Richtlijnen gemotiveerd kan worden afgeweken, bijvoorbeeld indien strikte toepassing zou leiden tot ongewenste maatschappelijke effecten. Het college stelt zich op het standpunt dat indien de percelen niet in aanmerking komen voor compensatie, dit zal leiden tot ongewenste maatschappelijke effecten. Reden hiervoor is volgens het college dat het streekplan aan Oldenzaal een belangrijke werkgelegenheidsfunctie toekent en dat het onderhavige bedrijventerrein noodzakelijk is om deze functie te kunnen vervullen. Voorts acht het college het aanvaardbaar om van de Richtlijnen af te wijken, omdat het bosperceel geïsoleerd ligt waardoor de ecologische waarden van het gebied beperkt zijn. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
Ingevolge de Richtlijnen geldt voor de compensatie van moeilijk vervangbaar bos dat aansluit bij de provinciaal ecologische hoofdstructuur een compensatiefactor van 1,3. Blijkens de plantoelichting kiest de gemeente Oldenzaal ervoor de compensatie te realiseren in aansluiting op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Gelet hierop zal de gemeente Oldenzaal ter compensatie van het plan 8,9 ha bos aanleggen. Een deel van deze compensatie zal binnen het plangebied plaats kunnen vinden. Het overige deel van de compensatie zal in en om Oldenzaal aansluitend aan de provinciaal ecologische hoofdstructuur worden gerealiseerd. De gemeente Oldenzaal is blijkens de plantoelichting in gesprek met de Dienst landelijk gebied teneinde deze compensatie daadwerkelijk te bewerkstelligen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college om deze reden goedkeuring aan het plan diende te onthouden.
2.6. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] brengen voorts naar voren dat hun woningen ten gevolge van het plan dienen te worden verplaatst. In dit verband voeren zij aan dat het gemeentebestuur hun ten onrechte geen vervangende locatie heeft aangeboden voor hun woningen.
2.6.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het gemeentebestuur niet de verplichting heeft om in het kader van de bestemmingsplanprocedure een alternatieve locatie aan te bieden.
2.6.2. Blijkens de plankaart is in het onderhavige plan de bestemming "Bedrijventerrein" aan de percelen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijventerrein" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, opslag en installaties, wegen, water en groenvoorzieningen, met daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, waaronder beeldende kunstwerken, terreinen en voorzieningen, waaronder parkeervoorzieningen.
Met het oog op gevestigde rechten en belangen dient aannemelijk te zijn dat de bestemming "Bedrijventerrein" binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Blijkens de stukken is door de raad en het college onderkend dat de woningen ten gevolge van het plan zullen moeten verdwijnen. Anders dan [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] kennelijk menen is niet vereist dat bij de vaststelling dan wel de goedkeuring van het plan reeds een alternatieve locatie beschikbaar is. Blijkens de reactie op de zienswijzen is de gemeente in onderhandeling getreden met [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] over de aankoop van hun gronden. Ter zitting is namens de raad naar voren gebracht dat de onderhandelingen waarschijnlijk rond de zomer van 2009 kunnen worden afgerond en dat dan een aanbod voor vervangende huisvesting kan worden gedaan. Bovendien heeft het gemeentebestuur aangegeven dat, indien de onderhandelingen niet zullen slagen, de bereidheid bestaat het middel van onteigening in te zetten. De Afdeling acht gelet hierop voldoende aannemelijk dat de woningen binnen de planperiode zullen zijn verdwenen. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college om deze reden goedkeuring aan het plan diende te onthouden.
2.7. [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] betogen tot slot dat het college de problemen omtrent luchtkwaliteit met betrekking tot het plan en de verkeersaantrekkende werking van het plan onvoldoende heeft onderkend.
2.7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat is voldaan aan de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 en heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7.2. Bij de voorbereiding van het plan is onderzoek verricht naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het "Luchtkwaliteitonderzoek bestemmingsplan Jufferbeek-Zuid". In het onderzoek wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes, zoals voorgeschreven in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Bij het onderzoek zijn zowel de directe gevolgen van de bedrijfsactiviteiten en de ondersteunende processen als de verkeersaantrekkende werking van het plan betrokken. In hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] op dit punt naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek te twijfelen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.8. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] zijn ongegrond.
Het beroep van de stichting voor het overige
2.9. De stichting brengt voorts naar voren dat door de uitvoering van het plan een voor wild cruciale verbinding van de kerngebieden de Lonnekerberg, 't Holthuis en het Hulsbeek zal verdwijnen.
2.9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat van een functie als schakel tussen deze gebieden geen of nauwelijks sprake is gezien de ligging van het plangebied te midden van de rijksweg A1, de spoorlijn, de N342 en de Hazewinkelweg.
2.9.2. Het plangebied ligt ingeklemd tussen de provinciale weg N342, de Hazewinkelweg, de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal en de rijksweg A1, en bestaat thans hoofdzakelijk uit grasland en enkele bosgebieden. Het plangebied ligt niet binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en heeft ook geen erkende ecologische functie. Gelet op de ligging van het plangebied acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het plangebied zodanige natuur- en landschapswaarden bevat, dat moet worden geoordeeld dat het college de locatiekeuze in redelijkheid onaanvaardbaar heeft moeten achten. Voorts ziet de Afdeling, gelet op de infrastructuur rondom het plangebied, geen aanleiding voor het oordeel dat het college aan de functie die het gebied volgens de stichting heeft voor de doortocht van wild, wat hier verder ook van zij, ten onrechte geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend.
2.10. De stichting kan zich voorts niet verenigen met de in de zuidelijke punt van het plangebied toegestane maximale bouwhoogte van 25 meter. Een dergelijke bouwhoogte is niet passend in de groene omgeving, aldus de stichting.
2.10.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat de beleving van de omgeving met name wordt bepaald door de in de omgeving van het plangebied aanwezige infrastructuur. Het college acht een hoogteaccent zoals in het plan voorzien niet ontoelaatbaar.
2.10.2. Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder d, van de planvoorschriften in samenhang met de plankaart maakt het plan binnen de bestemming "Bedrijventerrein" verscheidene bouwhoogten mogelijk. Voor het zuidelijke deelgebied geldt een maximale bouwhoogte van 25 meter. Blijkens de plantoelichting is het de bedoeling de aan de A1 gelegen zuidelijke punt als een belangrijke zichtlocatie te laten fungeren. De locatie leent zich voor een landmark in de vorm van hogere bebouwing of een anderszins opvallend bouwwerk, zo staat in de plantoelichting. Zoals hiervoor is overwogen onder 2.9.2. ligt het plangebied ingeklemd tussen de provinciale weg N342, de Hazewinkelweg, de spoorlijn Hengelo-Oldenzaal en de rijksweg A1. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van het college dat het in het plan voorziene hoogteaccent passend is in de omgeving, niet onredelijk. In hetgeen de stichting naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met de bouwhoogte van 25 meter heeft kunnen instemmen.
2.11. Tot slot betoogt de stichting dat voldoende alternatieve locaties beschikbaar zijn waar het bedrijventerrein zou kunnen worden gerealiseerd.
2.11.1. Het college heeft geen aanleiding gezien op dit punt goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.11.2. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Gelet op al hetgeen in het vorenstaande is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat van dergelijke ernstige bezwaren is gebleken. Het college heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.12. De conclusie is dat hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het door de stichting aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de stichting is ongegrond.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Broodman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
204-575.