ECLI:NL:RVS:2009:BI7267

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807233/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en bescherming van persoonsgegevens in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Raad van State op 10 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de openbaarmaking van documenten door de minister van Defensie. Het hoger beroep was ingesteld door [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 september 2008, waarin het beroep van [appellant] gegrond was verklaard. De rechtbank had de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak, omdat de minister in zijn eerdere besluit van 6 juni 2007 had geweigerd bepaalde documenten openbaar te maken, met uitzondering van persoonsgegevens.

De minister had het bezwaar van [appellant] gegrond verklaard, maar had enkele documenten niet verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de weggelakte gegevens in de documenten betrekking hadden op persoonsgegevens zoals gedefinieerd in de Wet politieregisters (Wpolr) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De rechtbank stelde dat de minister niet zonder nadere motivering had mogen weigeren om deze documenten te verstrekken.

In hoger beroep heeft de Raad van State de zaak behandeld en overwogen dat de weggelakte gegevens inderdaad persoonsgegevens bevatten die konden bijdragen aan de identificatie van betrokken personen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft bevestigd dat de minister terecht had geweigerd om deze gegevens openbaar te maken, gezien de specifieke context van de zaak en het aantal betrokken personen. De Raad van State heeft het hoger beroep van [appellant] ongegrond verklaard en het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2008 eveneens ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op informatie en de bescherming van persoonsgegevens in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200807233/1/H3.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 16 september 2008 in zaak nr. 07/1549 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de minister van Defensie (hierna: de minister) gevolg gevend aan de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007, in zaak nr.
200604543/1, opnieuw beslist op het door [appellant] gemaakte bezwaar. De minister heeft het bezwaar gericht tegen het besluit van 1 juni 2004 waarbij is geweigerd documenten te verstrekken, gegrond verklaard en de gevraagde documenten verstrekt met uitzondering van de daarin opgenomen persoonsgegevens.
Bij uitspraak van 16 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 juni 2007 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2008, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 oktober 2008 heeft [appellant] toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de minister gevolg gevend aan de uitspraak van de rechtbank van 16 september 2008 opnieuw beslist op het bezwaar gericht tegen het besluit van 1 juni 2004. De minister heeft dit bezwaar gegrond verklaard voor zover ten gevolge van een omissie bij besluit van 6 juni 2007 enkele documenten niet openbaar zijn gemaakt, en deze documenten alsnog verstrekt, met uitzondering van de in die documenten opgenomen persoonsgegevens.
Bij brief van 8 december 2008 heeft [appellant] gronden ingediend tegen het besluit van 24 oktober 2008.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. H. van Drunen, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg en mr. K.J. Bregman, beiden werkzaam bij het Ministerie van Defensie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet politieregisters (hierna: de Wpolr) wordt onder politieregister of register verstaan een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak.
Ingevolge die aanhef en onder f, onder 4°, wordt bij de Koninklijke marechaussee onder beheerder met betrekking tot een register verstaan de Minister van Defensie.
Ingevolge die aanhef en onder h, wordt onder het verstrekken van gegevens uit een politieregister verstaan het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen.
Ingevolge die aanhef en onder i, wordt onder persoonsgegevens verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Ingevolge artikel 9, eerste lid, stelt de beheerder van een politieregister voor het register een reglement vast.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp wordt onder persoonsgegeven verstaan elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
2.2. [appellant] heeft verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op de gebeurtenissen van 8 november 2003 rond de Constant Rebecq Kazerne te Eindhoven en de gebeurtenissen die ertoe hebben geleid dat het gekraakte terrein in de dagen erna werd verlaten.
2.3. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten, heeft de rechtbank overwogen, dat de weggelakte gegevens in de aan [appellant] verstrekte documenten betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr. Daarbij heeft zij de aard van de stukken, het feit dat het gaat om een groot aantal stukken waarin veel specifieke informatie is opgenomen alsmede de specifieke context waarin de gegevens worden vermeld, in aanmerking genomen.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de minister een aantal documenten niet aan [appellant] heeft verstrekt die wel onder toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb aan de rechtbank zijn gezonden. De minister heeft verstrekking van deze documenten niet zonder nadere motivering achterwege mogen laten. Het bestreden besluit komt op die grond voor vernietiging in aanmerking, aldus de rechtbank.
2.4. [appellant] richt zich tegen de overweging van de rechtbank, dat de weggelakte gegevens in de verstrekte documenten betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in de Wpolr, gelezen in samenhang met de Wbp. Hij voert hiertoe aan dat in de hem aldus onthouden passages geslachtsaanduidingen, schoenmaten, woonplaatsen, geboortejaren, merk en type van motorvoertuigen en gegevens omtrent KenO sleutels zijn opgenomen. Deze gegevens kunnen los of in combinatie met andere verstrekte gegevens niet leiden tot identificatie van individuele natuurlijke personen, aldus [appellant].
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 31 januari 2007 in zaak nr.
200600141/1) is het begrip persoonsgegeven, gelet op het element identificeerbare in de definitie in artikel 1, aanhef en onder a, van de Wbp, niet beperkt tot de personalia van een persoon en zijn hoedanigheid. Ieder gegeven dat herleidbaar is tot een persoon en kan bijdragen aan de identificatie van die persoon valt onder het begrip persoonsgegeven.
2.4.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1 van de Wbp blijkt dat uitgangspunt is dat een persoon identificeerbaar is, indien zijn identiteit redelijkerwijs, zonder onevenredige inspanning, vastgesteld kan worden (Kamerstukken II 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 47).
2.4.3. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de weggelakte passages persoonsgegevens bevatten en dat de minister terecht met verwijzing naar de Wpolr en de Wbp heeft geweigerd deze aan [appellant] te verstrekken. Gelet op de specifieke context van plaats, tijd en aantal betrokken personen waarop de [appellant] onthouden gegevens betrekking hebben, kunnen die gegevens bezien in verband met de aan [appellant] wel verstrekte informatie, zonder onevenredige inspanning leiden tot identificatie van personen.
2.4.4. Het hoger beroep is ongegrond.
2.5. Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft de minister, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist. Aangezien dit besluit niet geheel aan de bezwaren van [appellant] tegemoet komt, wordt het hoger beroep van [appellant], gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.5.1. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde documenten. Ten aanzien van de weggelakte woonplaatsen, geboortejaren en geslachtsaanduidingen verwijst de Afdeling naar hetgeen daarover hiervoor in het kader van het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank is overwogen. Nu de minister op gelijke gronden als daar besproken verstrekking van die gegevens heeft geweigerd, is het beroep tegen dit deel van het besluit van 24 oktober 2008 ongegrond.
2.5.2. De weigering van de minister om enkele alinea's in de alsnog verstrekte documenten openbaar te maken is gebaseerd op de overweging dat deze alinea's persoonsgegevens bevatten, zodat deze vallen onder het regime van de Wpolr, gelezen in samenhang met de Wbp.
De Afdeling is met de minister van oordeel dat de betrokken alinea's gegevens bevatten welke te herleiden zijn tot personen en kunnen bijdragen aan de identificatie van die personen. Uit de in de alinea's opgenomen combinatie van gegevens kan, gelet op het kleine aantal betrokkenen waarop deze gegevens betrekking hebben, zonder onevenredige inspanning worden afgeleid wie de verklaring heeft afgelegd of over wie is verklaard.
2.6. Het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2008 is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2008 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009
280-591.