200808266/1/H1.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 september 2008 in zaak nr. 08/886 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
Bij besluit van 11 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de opgeslagen autobanden en andere zaken in het trappenhuis op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2008, verzonden op 1 oktober 2008, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 december 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2009, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het college heeft aan de aanzegging tot bestuursdwang ten grondslag gelegd dat [appellant] geen gevolg heeft gegeven aan de bij besluit op bezwaar van 3 mei 2005 gehandhaafde aanschrijving van 3 februari 2005 tot het verwijderen van alle zaken, waaronder de aan hem toebehorende autobanden, die zich in het trappenhuis op het perceel [locatie] te [plaats] bevinden.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit tot aanzegging van bestuursdwang een onbegrijpelijke motivering bevat. Hij voert daartoe aan dat het college de aanzegging ten onrechte heeft gebaseerd op het niet voldoen aan de aanschrijving op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 en dat de in de aanzegging vermelde overtreding afwijkt van die in de aanschrijving.
2.3. In de uitspraak van heden in zaaknr.
200808265/1/H1heeft de Afdeling het door [appellant] ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 september 2008 in zaak nr. 08/200, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 3 mei 2005 niet-ontvankelijk is verklaard, ongegrond verklaard. Hiermee is het besluit van 3 mei 2005 in rechte onaantastbaar geworden, zodat de aanschrijving op grond van artikel 14, derde lid, van de Woningwet, zoals die toen gold, in rechte niet meer kan worden aangevochten. Al hetgeen [appellant] heeft aangevoerd tegen de aanschrijving tot het verwijderen van de in het trappenhuis opgeslagen goederen kan derhalve niet in de beoordeling worden betrokken.
2.3.1. Ingevolge artikel V, aanhef en onder a, van de Wet van 21 december 2006, inhoudende wijziging van de Woningwet ( Stb. 2007, 27) blijft de Woningwet zoals deze luidde tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht ten aanzien van een vóór dat tijdstip bekendgemaakte aanschrijving als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk III van die wet.
Gelet hierop heeft de op 3 februari 2005 uitgevaardigde aanschrijving zijn rechtskracht behouden en zal deze als zodanig moeten worden uitgevoerd door [appellant]. Nu [appellant] geen gevolg heeft gegeven aan de aanschrijving was het college bevoegd handhavend op te treden. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het besluit tot toepassing van bestuursdwang niet kon baseren op het aanschrijvingsbesluit van 3 februari 2005.
2.3.2. Het college heeft zich in zijn besluit op bezwaar terecht op het standpunt gesteld dat de grondslag voor het toepassen van bestuursdwang is gelegen in het feit dat [appellant] niet aan zijn verplichting tot nakoming van de aanschrijving heeft voldaan. De aan het bestuursdwangbesluit ten grondslag liggende overtreding is derhalve een andere dan de overtreding van de Bouwverordening Venlo, welke voor het college aanleiding was om [appellant] aan te schrijven. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de aanzegging tot toepassing van bestuursdwang in dit opzicht een onbegrijpelijke motivering bevat.
2.4. [appellant] betoogt eerst in hoger beroep dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen.
2.4.1. Dit betoog faalt eveneens nu het college onbetwist heeft gesteld dat [appellant] voorafgaande aan het besluit van 11 september 2007 op 13 augustus 2007 telefonisch is benaderd teneinde zijn zienswijze over het besluit te vernemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009