200806781/1/H1.
Datum uitspraak: 10 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 juli 2008 in zaak nr. 08/2569 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college), voor zover thans van belang, [belanghebbende A] vrijstelling verleend voor het gebruik van de grond met de bestemming "Openbaar groen" als siertuin en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de herplaatsing van een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij twee afzonderlijke besluiten van 25 mei 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, [belanghebbende B] vrijstelling verleend voor het gebruik van de grond met de bestemming "Openbaar groen" als siertuin en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de plaatsing van een erfafscheiding en een berging op het perceel [locatie 2] te [plaats].
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft het college het door [wederpartij] tegen die besluiten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 juli 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 25 januari 2008 vernietigd en bepaald dat het college binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 september 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door C.J. Dam en F. van der Heijden, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2.1. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het bezwaar van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert het college aan dat [wederpartij] geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bij de besluiten van 25 mei 2007.
2.1.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. De bouwplannen waarvoor bij besluiten van 25 mei 2007 vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend, hebben betrekking op de bouw van twee schuttingen van elk 2 m hoog rond de achtertuinen van de percelen [locatie 1] en [locatie 2] (hierna: de percelen), waarbij aan beide achtertuinen een strook openbaar groen wordt toegevoegd. Daarnaast is op het perceel [locatie 2] een berging voorzien. Niet in geschil is dat de afstand van de woning van [wederpartij] tot aan de percelen hemelsbreed 95 m bedraagt. Tussen de percelen en de woning van [wederpartij] bevinden zich twee rijen eengezinswoningen, zodat [wederpartij] vanuit haar woning geen zicht heeft op de percelen. Onder deze omstandigheden en de beperkte ruimtelijke uitstraling van de bouwplannen in aanmerking genomen, heeft [wederpartij] geen belang als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid van de Awb dat rechtstreeks is betrokken bij de besluiten van 25 mei 2007.
Dat [wederpartij], naar zij stelt, als recreante gebruik maakt van het naast de percelen gelegen buurt-/wijkparkje met een belangrijke functie in de hoofdgroenstructuur van de wijk en dat de door haar bestreden besluiten direct invloed uitoefenen op haar directe woon- en leefomgeving, leidt niet tot het oordeel dat zij een rechtstreeks betrokken belang heeft als hiervoor bedoeld.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het college het bezwaar van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 juli 2008 in zaak nr. 08/2569.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009