ECLI:NL:RVS:2009:BI6086

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805257/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding en de rol van de gemeenteraad in hoger beroep

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de gemeenteraad van Borsele tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De gemeenteraad had op 1 september 2005 en 6 oktober 2005 verschillende verzoeken om planschadevergoeding afgewezen en een verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had op 4 juni 2008 deze besluiten vernietigd en de gemeenteraad opgedragen opnieuw te besluiten op de bezwaren van de verzoekers. De gemeenteraad heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gemeenteraad niet op een draagkrachtige motivering had besloten. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeenteraad opnieuw op de bezwaren van de verzoekers moest besluiten, met inachtneming van de overwegingen van de rechtbank. De Raad van State benadrukte dat bij de beoordeling van verzoeken om planschadevergoeding moet worden gekeken naar de planologische veranderingen en de gevolgen daarvan voor de verzoekers. De gemeenteraad had in zijn besluiten onvoldoende rekening gehouden met de planologische nadelen die de verzoekers ondervonden door de vaststelling van het bestemmingsplan. De Raad van State heeft de gemeenteraad ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

200805257/1/H2.
Datum uitspraak: 3 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Borsele,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 juni 2008 in zaak nr. 06/465 in het geding tussen:
[wederpartijen], allen wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 september 2005 heeft appellant (hierna: de gemeenteraad) onderscheiden verzoeken van [wederpartijen A] (hierna gezamenlijk: [wederpartij A]), [wederpartij B] en [wederpartij C], om vergoeding van planschade afgewezen en een zodanig verzoek van [wederpartij D] niet-ontvankelijk verklaard. Bij onderscheiden besluiten van 6 oktober 2005 heeft hij een verzoek van [wederpartijen E] (hierna gezamenlijk: [wederpartij E]) om vergoeding van planschade afgewezen en aan [wederpartij F] € 7.000,00 ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij onderscheiden besluiten van 2 maart 2006 heeft de gemeenteraad de daartegen door onderscheidenlijk [wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C], [wederpartij E] en [wederpartij F] (hierna gezamenlijk ook: verzoekers) gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en de door [wederpartij D], onderscheidenlijk [wederpartij G], gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk.
Bij uitspraak van 4 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, de daartegen door verzoekers ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 2 maart 2006 vernietigd en de gemeenteraad opgedragen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen opnieuw op de gemaakte bezwaren te besluiten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de gemeenteraad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
Verzoekers hebben verweerschriften ingediend. Voorts hebben zij nadere stukken ingediend.
Bij besluiten van 4 september 2008 heeft de gemeenteraad de door verzoekers gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door ing. J.A.M. Koolen, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [wederpartij A] en [wederpartij F] in persoon, [wederpartij C] en [wederpartij E] in persoon, bijgestaan door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch, en [wederpartij B] in persoon, bijgestaan door mr. L. van Nieuwenhuizen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het betoog van verzoekers dat het door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat dit niet namens de gemeenteraad is gebeurd, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 21 juni 2006 in zaak nr.
200507631/1), kan het college namens de gemeenteraad hoger beroep instellen. Dat het college in de brief van 8 juli 2008 niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat het namens de gemeenteraad handelt, is niet voldoende om dat niet aan te nemen.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die wet luidde ten tijde van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan, worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.4. [wederpartij F] is eigenaar van een woning aan de [locatie 1] te [plaats], de andere verzoekers zijn elk eigenaar van desbetreffende woningen aan de [locatie 2] te [plaats], waarvan de tuinen aan de achterzijde vrijwel grenzen aan de [locatie 1]. Zij hebben verzocht om vergoeding van schade, veroorzaakt door de vaststelling van het bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II" (hierna: het bestemmingsplan), dat voorziet in een nieuwe woonwijk in een gebied ten noordoosten, aan de andere zijde, van de [locatie 1].
2.5. De gemeenteraad betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij terecht is uitgegaan van de maximale mogelijkheden van de planologische regimes. De rechtbank heeft zich ten onrechte laten leiden door de feitelijke situatie, zoals weergegeven op door verzoekers overgelegde foto's en de foto's bij het in opdracht van de rechtbank door de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) opgestelde advies (hierna: StAB-advies). Zij heeft voorts ten onrechte aangenomen dat verhoging van de [locatie 1] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten en overwogen dat deze mogelijkheid daarom niet bij de planvergelijking mocht worden betrokken. Volgens hem geldt voor de verhoging van de [locatie 1] het op de plankaart van het bestemmingsplan vermelde dwarsprofiel, hetgeen betekent dat de [locatie 1] het zicht op het plangebied vanuit de woningen en tuinen van de aanvragers kan belemmeren. Dat zicht kon ook onder het vorige planologische regime worden beperkt, aldus de gemeenteraad.
2.5.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht betekenis toegekend aan de bij het StAB-advies gevoegde foto's, waarop het zicht vanuit de woningen en tuinen van verzoekers op de in aanbouw zijnde woonwijk is weergegeven, omdat daarmee inzicht is gegeven in de gevolgen van de planologische verandering voor het uitzicht van verzoekers. De rechtbank heeft, nu de [locatie 1] tussen bestaande bebouwing zuidoostelijk en de nieuwe woonwijk noordoostelijk ervan ligt, evenzeer met juistheid verhoging van de dijk ter uitvoering van waterkerings- of dijkverzwaringswerkzaamheden onwaarschijnlijk geacht, omdat deze geen waterkerende functie heeft. Nu evenmin is gebleken van andere redenen voor dijkverhoging, heeft zij met juistheid een dergelijke verhoging met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten geacht. Voorts zijn in het dwarsprofiel, waarnaar de gemeenteraad heeft verwezen, voor onder meer de taluds aan weerzijden van de dijk variabele breedtes aangeduid, zodat daarmee, anders dan de gemeenteraad stelt, niet de maximale hoogte van de [locatie 1] is vastgelegd. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat bij de planvergelijking met een verhoging van de [locatie 1] geen rekening diende te worden gehouden.
De rechtbank heeft evenzeer met juistheid overwogen dat, samengevat weergegeven, binnen een zone van 100 meter van het woongebied van verzoekers in het voorheen voor agrarische doeleinden bestemde plangebied geen nieuwe bedrijfsmatige agrarische activiteiten mochten worden ontplooid en dit gebied thans geheel is bestemd tot woongebied, waarvan verzoekers door aantasting van hun uitzicht planologisch nadeel ondervinden. Zij heeft ook met juistheid overwogen dat uit de, bij besluiten van 2 maart 2006 gehandhaafde, besluiten van 1 september, onderscheidenlijk 6 oktober 2005, niet valt af te leiden dat met dit nadeel rekening is gehouden en terecht geoordeeld dat die besluiten daarom niet op een draagkrachtige motivering steunen.
2.6. De gemeenteraad betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat, samengevat weergegeven, bij de planvergelijking een verkeersbesluit voor de [locatie 1] ten onrechte is aangemerkt als een planologisch voordeel voor verzoekers, heeft miskend dat de [locatie 1] volgens de toelichting bij het bestemmingsplan een beperkte functie voor het gemotoriseerde verkeer heeft en in de toekomst voornamelijk zal gaan fungeren als wandeldijk. Bij de planvergelijking is slechts in aanmerking genomen dat het gewijzigde gebruik van de [locatie 1] geen planologisch nadeel voor verzoekers meebrengt, aldus de gemeenteraad.
2.6.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de [locatie 1] ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Kern Heinkenszand 1998" de bestemming "Verkeersdoeleinden" had en thans ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Verkeers- en verblijfsdoeleinden" en de bestemming voor de [locatie 1] aldus niet wezenlijk is gewijzigd. Zij heeft evenzeer met juistheid overwogen dat de [locatie 1] ter uitvoering van een verkeersbesluit is ingericht als doorgaande weg voor langzaam verkeerd en die inrichting geen gevolg is van het vaststellen van het bestemmingsplan. Zij heeft voorts met juistheid overwogen dat de gemeenteraad dit verkeersbesluit bij de planvergelijking ten onrechte als voordeel voor verzoekers heeft aangemerkt. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat de gemeenteraad de verzoeken voor advies heeft voorgelegd aan een commissie (hierna: de commissie), die heeft geadviseerd de gewijzigde inrichting van de [locatie 1] als verbetering voor het woongenot voor verzoekers te beschouwen en dit als voordeel bij de planvergelijking te betrekken en de gemeenteraad dit advies mede aan de, bij de besluiten van 2 maart 2006 gehandhaafde, besluiten van 1 september, onderscheidenlijk 6 oktober 2005, ten grondslag heeft gelegd.
2.7. Het betoog van de gemeenteraad dat, samengevat weergegeven, de rechtbank heeft miskend dat hij de adviezen van de commissie aan zijn besluiten ten grondslag mocht leggen, faalt evenzeer, reeds omdat, zoals hiervoor is overwogen, de commissie de verhoging van de [locatie 1] en de nieuwe inrichting daarvan ten onrechte bij de planvergelijking heeft betrokken, de aantasting van het uitzicht van verzoekers ten gevolge van de planologische wijzing ten onrechte niet als planologisch nadeel heeft beschouwd en zij het voorheen voor de [locatie 1] geldende bestemmingsplan "Kern Heinkenszand 1998" ten onrechte niet bij de planvergelijking heeft betrokken. De rechtbank heeft daarom met juistheid overwogen dat aan het advies van de commissie zodanige gebreken kleven, dat de gemeenteraad het daarom niet aan de, bij de besluiten van 2 maart 2006 gehandhaafde, besluiten van 1 september, onderscheidenlijk 6 oktober 2005, ten grondslag heeft mogen leggen.
2.8. Het betoog van de gemeenteraad dat de rechtbank alle verzoeken om planschadevergoeding ten onrechte in één uitspraak heeft afgedaan en het beroep van de verzoekers op dezelfde gronden gegrond heeft verklaard, faalt ook. Geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel verzet zich ertegen dat de rechtbank in één uitspraak oordeelt over beroepen tegen meerdere besluiten. Dat, zoals de gemeenteraad heeft aangevoerd, tussen de verzoeken om schadevergoeding verschillen bestaan en in het beroepschrift gronden en argumenten zijn aangevoerd die niet voor elke verzoeker relevant zijn, maakt dit niet anders.
2.9. Op 4 september 2008 heeft de gemeenteraad opnieuw op de door verzoekers gemaakte bezwaren besloten. Tegen die besluiten is van rechtswege een door verzoekers ingesteld beroep ontstaan.
In deze besluiten heeft de gemeenteraad zijn eerder in de vernietigde besluiten ingenomen standpunten opnieuw ingenomen. Deze besluiten zijn aldus niet genomen met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft overwogen en komen reeds daarom voor vernietiging in aanmerking.
2.10. Het hoger beroep van de gemeenteraad is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het beroep van rechtswege van verzoekers tegen de besluiten op bezwaar van 4 september 2008 is gegrond. De Afdeling zal deze besluiten vernietigen. De gemeenteraad dient met inachtneming van deze uitspraak en die van de rechtbank opnieuw op de door verzoekers gemaakte bezwaren te besluiten.
2.11. De gemeenteraad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart de beroepen tegen de besluiten van de raad van de gemeente Borsele van 4 september 2008 gegrond;
III. vernietigt die besluiten;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Borsele tot vergoeding van de bij [wederpartijen A] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,99 (zegge: zesendertig euro en negenennegentig cent); het dient door de gemeente Borsele aan [wederpartijen A] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Borsele tot vergoeding van de bij [wederpartij B] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.030,23 (zegge: duizenddertig euro en drieëntwintig cent), waarvan € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Borsele aan [wederpartij B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Borsele tot vergoeding van de bij [wederpartij F] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 355,53 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro en drieënvijftig cent); het dient door de gemeente Borsele aan [wederpartij F] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. veroordeelt de raad van de gemeente Borsele tot vergoeding van de bij [wederpartij C] en [wederpartij E] in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.039,98 (zegge: duizendnegenendertig euro en achtennegentig cent), waarvan € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Borsele aan [wederpartij C] en [wederpartij E] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de gemeente Borsele griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
164-507.