ECLI:NL:RVS:2009:BI6059

Raad van State

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805782/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling voor bouwproject in Hilversum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Hilversum vrijstelling heeft verleend voor het oprichten van zeven appartementen op het perceel Rossinilaan 5 te Hilversum. Het college verleende deze vrijstelling op 27 juni 2006, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Villagebied'. De rechtbank had eerder het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, maar de appellanten stelden dat het college niet in redelijkheid vrijstelling had kunnen verlenen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 3 juni 2009 behandeld en geoordeeld dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het advies van de welstandscommissie niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het bouwplan als een onverwacht of opvallend bouwwerk kon worden aangemerkt, waardoor toetsing aan de algemene welstandscriteria niet gerechtvaardigd was. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, en het beroep van de appellanten is gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand. Dit betekent dat het college opnieuw moet beslissen op het bezwaar van de appellanten, met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling.

Uitspraak

200805782/1.
Datum uitspraak: 3 juni 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2008 in zaak nr. 07/3337 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling verleend voor het oprichten van zeven appartementen op het perceel Rossinilaan 5 te Hilversum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 augustus 2006 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van zeven appartementen op het perceel.
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2008, verzonden op 16 juni 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 augustus 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door L. Reurts, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting de rechtsopvolgster van [vergunninghoudster], Interkoop Properties B.V., vertegenwoordigd door ir. R. Wittermans, als belanghebbende verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een appartementengebouw van twee bouwlagen en een penthouse, ter vervanging van de te slopen aanbouw van de op het perceel staande villa.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van het besluit op bezwaar en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
(…)
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2.4. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Villagebied" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling verleend.
2.5. Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan, faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bouwplan grotendeels in het bij besluit van 18 december 2007 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland opnieuw gedeeltelijk goedgekeurde bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" past. Gelet hierop heeft de rechtbank eveneens met juistheid overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen van het bestemmingsplan.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het advies van de commissie voor welstand en monumenten (hierna: de welstandscommissie) van 18 mei 2006 en de nadere reactie van 12 februari 2007 niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag had mogen leggen. Daartoe voeren zij aan dat het bouwplan ten onrechte is getoetst aan de algemene welstandscriteria uit de Welstandsnota van de gemeente Hilversum (hierna: de welstandsnota). Volgens [appellanten] had het bouwplan getoetst moeten worden aan de gebiedsgerichte welstandscriteria uit de welstandsnota.
2.6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
Uit het advies van 18 mei 2006 en de nadere reactie van 12 februari 2007 volgt dat het bouwplan op een enkel onderdeel niet voldoet aan de in de welstandsnota opgenomen gebiedsgerichte criteria, met name de eis dat hoofdgebouwen nadrukkelijk georiënteerd zijn op de belangrijkste openbare ruimte. In het licht van de inspanningen om de bestaande, cultuurhistorisch belangrijke villa te handhaven, heeft de welstandscommissie aanleiding gezien om voorbij te gaan aan de gebiedsgerichte criteria en het bouwplan te toetsen aan de in de welstandsnota opgenomen algemene welstandscriteria.
De welstandsnota biedt ruimte voor toetsing aan de algemene welstandscriteria in plaats van aan de gebiedsgerichte criteria. Uit de welstandsnota volgt echter dat de algemene welstandscriteria niet te pas en te onpas kunnen worden gebruikt. Zij zijn voor de onverwachte, experimentele of opvallende bouwwerken. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de welstandscommissie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan kan worden aangemerkt als een onverwacht, experimenteel of opvallend bouwwerk, zodat getoetst kon worden aan de algemene welstandscriteria in plaats van aan de gebiedsgerichte welstandscriteria. Zoals [appellanten] terecht betogen, biedt de voorgeschiedenis van het bouwplan, ingegeven door de wens tot behoud van de villa, geen grond voor afwijking van de gebiedsgerichte criteria. Slechts indien sprake is van een onverwacht, experimenteel of opvallend bouwwerk, biedt de welstandsnota grond voor toetsing aan de algemene welstandscriteria. Dit betekent dat het college het welstandsadvies van 18 mei 2006 en de nadere reactie van 12 februari 2007 niet zonder nadere motivering aan het besluit op bezwaar ten grondslag had mogen leggen. De enkele verwijzing naar artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) volstond daartoe niet. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 10 juli 2007 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
2.8. De Afdeling ziet echter, gelet op het navolgende, aanleiding om met toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in verband met artikel 8:72, derde lid, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2.9. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 april 2009 in zaak nr.
200805218/1), dient de welstandscommissie zich te richten naar de ten tijde van het uitbrengen van het welstandsadvies geldende planologische bouwmogelijkheden, hetgeen betekent dat zij bij haar beoordeling zowel het op dat moment geldende bestemmingsplan als eventueel verleende vrijstellingen respecteert.
Indien het college opnieuw moet beslissen op het door [appellanten] gemaakte bezwaar, zal het dat moeten doen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op overweging 2.5 van deze uitspraak, gelezen in verband met de aangevallen uitspraak, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college geen vrijstelling voor het bouwplan had mogen verlenen. Daarmee staat in rechte vast dat het college het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar heeft kunnen achten. Ten gevolge van deze uitspraak zal bij een nieuwe welstandsbeoordeling de bij de verleende vrijstelling planologisch aanvaarbaar geachte situatie, waaronder de situering en oriëntering van het bouwplan, als een gegeven moeten worden beschouwd, wat ook het uitgangspunt van de welstandscommissie in haar adviezen van 18 mei 2006 en 12 februari 2007 is geweest. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat het college zich bij zijn besluitvorming niet kan en mag baseren op die adviezen en bestaat aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 10 juli 2007 in stand te laten.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juni 2008 in zaak nr. 07/3337;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum van 10 juli 2007, kenmerk I 0611637;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Hilversum aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Hilversum aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009
531.