2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris onder meer dat - samengevat weergegeven - de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, nu niet in geschil is dat de vreemdeling niet vrijwillig wenst terug te keren, uit de door de staatssecretaris overgelegde informatie, mede gelet op de brief van het Department for Border, Asylum and Migration te Kosovo (hierna: het DBAM) van 15 dan wel 16 oktober 2008, niet blijkt dat er bij gedwongen terugkeer zicht op uitzetting naar Kosovo bestaat.
Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank miskend dat de screening ten behoeve van de terugkeer van Kosovaarse onderdanen sinds 1 november 2008 wordt uitgevoerd door het DBAM en de vreemdeling daarbij niet langer een vraag over zijn etniciteit wordt gesteld. Voorts voert de staatssecretaris aan dat de algemeen directeur van de Dienst Terugkeer & Vertrek van het Ministerie van Justitie (hierna: de DT&V) en een medewerker van de afdeling Bijzonder Vertrek & Boekingen van deze dienst op 6 februari 2009 een bezoek aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Kosovo hebben gebracht, waarbij van de zijde van voormeld Kosovaars ministerie is aangegeven dat geen onderscheid naar etniciteit wordt gemaakt. De zinsnede 'all procedures and practices existing so far will be respected and maintained', zoals vermeld in voormelde brief van het DBAM, dient derhalve niet letterlijk te worden opgevat.
Ook overigens is niet gebleken van beleidsmatige belemmeringen dan wel bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitzetting dient te worden opgeschort, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Voor gedwongen verwijdering van Kosovaren was tot 1 november 2008 een akkoord van de United Nations Interim Administration Mission in Kosovo (hierna: de UNMIK) vereist. Bij deze screening heeft de UNMIK, alvorens tot acceptatie van onderdanen over te gaan, indertijd aangegeven dat door hen geen medewerking wordt verleend aan gedwongen terugkeer van personen, die volgens de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: de UNHCR) in aanmerking dienen te komen voor internationale bescherming. Uit het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1 december 2006 inzake Kosovo volgt, dat de UNHCR met betrekking tot etnische minderheden van mening is dat etnische Serviërs alsmede Roma (met uitzondering van Egyptenaren en Ashkali) nog steeds in aanmerking dienen te komen voor internationale bescherming en dat terugkeer van deze minderheden slechts op vrijwillige basis mag plaatsvinden. Voorts volgt uit dit ambtsbericht dat de UNMIK zich niet verzet tegen vrijwillige terugkeer van Kosovaren, ook niet indien de betrokkene tot een van de bovengenoemde categorieën behoort. Niet is in geschil dat de vreemdeling tot de bevolkingsgroep Roma behoort.
2.1.2. Uit de door de staatssecretaris in beroep overgelegde brief van het DBAM van 15 dan wel 16 oktober 2008, blijkt dat per 1 november 2008 de verantwoordelijkheden van de UNMIK ten aanzien van de terugkeer van Kosovaarse onderdanen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken te Kosovo zijn overgenomen en dat de screening wordt uitgevoerd door het tot dit ministerie behorende DBAM.
De omstandigheid dat reeds op 26 september 2008 een Readmission Request voor de vreemdeling bij de UNMIK is ingediend, staat er niet aan in de weg dat de staatssecretaris in het kader van de onderhavige maatregel van bewaring opnieuw een zodanig verzoek ten behoeve van de vreemdeling bij het DBAM kan indienen. Een akkoord van de UNMIK voor de gedwongen verwijdering van de vreemdeling is niet meer vereist. Op het door het DBAM gehanteerde Readmission Request formulier wordt niet gevraagd naar de etniciteit van de desbetreffende vreemdeling. Tijdens het door de staatssecretaris genoemde werkbezoek van 6 februari 2009 aan Kosovo is van de kant van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Kosovo nog eens bevestigd dat er geen onderscheid naar etniciteit wordt gemaakt. Onder die omstandigheden bestaat geen grond om aan de in voormelde brief van het DBAM ter afsluiting gegeven verzekering dat 'all procedures and practices existing so far will be respected and maintained', de conclusie te verbinden dat ook de in het verleden door de UNMIK gevolgde handelwijze ten aanzien van personen die behoren tot de etnische minderheden door de Kosovaarse autoriteiten wordt voortgezet. De staatssecretaris heeft derhalve in de Roma-afkomst van de vreemdeling geen belemmering van het zicht op uitzetting van de vreemdeling hoeven zien. Dat de zogeheten regievoerder van de DT&V in de vertrekgesprekken die in 2008 en begin 2009 met de vreemdeling en zijn familie zijn gevoerd er nog vanuit is gegaan dat gedwongen terugkeer niet mogelijk is, kan daaraan niet afdoen.
De grief slaagt. Hetgeen overigens in de grief wordt aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
2.2. Grief 2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 maart 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.4. Hetgeen de vreemdeling over de European Union Rule of Law Mission in Kosovo heeft aangevoerd, ziet eraan voorbij dat de verantwoordelijkheden ten aanzien van terug- en overname van Kosovaarse onderdanen door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Kosovo zijn overgenomen en de screening thans door het DBAM wordt uitgevoerd.
2.5. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin doet zich de situatie voor dat het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, onverbrekelijk samenhangen met hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.6. De Afdeling zal het inleidende beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 maart 2009 ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.