ECLI:NL:RVS:2009:BI5895

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200809242/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afhankelijk verblijfsvergunning voor vreemdeling in relatie tot verblijfsrecht broer

In deze zaak gaat het om de vraag of de vreemdeling recht heeft op een verblijfsvergunning die afhankelijk is van het verblijfsrecht van zijn broer. De broer van de vreemdeling had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend onder de beperking van verblijf bij hem gedurende diens medische behandeling. Deze verblijfsvergunning was laatstelijk verlengd tot 13 februari 2004. De staatssecretaris van Justitie heeft in hoger beroep betoogd dat de vreemdeling, nu zijn broer niet meer over een verblijfsvergunning beschikte, ook geen verblijfsvergunning kon krijgen. De voorzieningenrechter had eerder overwogen dat de vreemdeling ten tijde van de beslissing op bezwaar nog voldeed aan de opgelegde beperking, maar de staatssecretaris betoogde dat deze overweging onjuist was. De Raad van State oordeelt dat het verblijfsrecht van de vreemdeling inderdaad afhankelijk is van dat van zijn broer en dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de vreemdeling niet kan overschrijden die van zijn broer. De enkele omstandigheid dat de feitelijke situatie na 13 februari 2004 ongewijzigd is gebleven, doet hier niet aan af. De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200809242/1/V2.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 21 november 2008 in zaak nrs. 08/12114 en 08/12115 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 mei 2002 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf bij broer gedurende diens medische behandeling" te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en hem, voor zover thans van belang, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) bij broer" verleend, met ingang van 20 januari 2003 en geldig tot 13 februari 2004. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 november 2008, verzonden op 24 november 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris betoogt in zijn enige grief dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat niet valt in te zien dat, omdat zijn broer niet meer over een verblijfsvergunning beschikte, de vreemdeling ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar niet meer aan de opgelegde beperking voldeed. Door aldus te overwegen heeft de voorzieningenrechter niet onderkend dat, nu het verblijfsrecht van de vreemdeling afhankelijk is van dat van zijn broer, de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de vreemdeling de geldigheidsduur van de aan zijn broer verleende verblijfsvergunning, die laatstelijk tot 13 februari 2004 is verlengd, niet kan overschrijden.
2.1.1. Volgens paragraaf B2/10.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, wordt, indien het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven noopt tot aanvaarding van verblijf, een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking "uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 van het EVRM bij (naam hoofdpersoon met wie het gezinsleven moet worden toegestaan)". Afhankelijk van de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, wordt bij de verlening van de verblijfsvergunning aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens tijdelijk van aard.
2.1.2. De aan de broer van de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met het ondergaan van medische behandeling, biedt ingevolge artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder n, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een verblijfsrecht van tijdelijke aard en is laatstelijk verlengd tot 13 februari 2004. Nu het verblijfsrecht van de vreemdeling afhankelijk is van dat van zijn broer, kon, zoals de staatssecretaris terecht betoogt, aan de vreemdeling ook slechts tot 13 februari 2004 een verblijfsvergunning worden verleend. De enkele omstandigheid dat na die datum de feitelijke situatie ongewijzigd is gebleven, laat onverlet dat de broer van de vreemdeling niet meer over een verblijfsvergunning beschikte, zodat de vreemdeling reeds hierom niet in aanmerking kwam voor een daarvan afhankelijke verblijfsvergunning.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 10 maart 2008 overweegt de Afdeling dat, voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de voorzieningenrechter voorgedragen beroepsgronden is beslist, aan deze gronden niet wordt toegekomen. Over die gronden is door de voorzieningenrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de voorzieningenrechter bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Maastricht, van 21 november 2008 in zaak nr. 08/12114;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. P.A. Offers, en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009
284-549.
Verzonden: 27 mei 2009
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak