200807329/1/H1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 21 augustus 2008 in zaak nr. 06/4168 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zeist.
Bij besluit van 14 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zeist (hierna: het college) [appellant] gelast om binnen één week na verzending van dit besluit de container in de achtertuin van het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom.
Bij besluit van 19 april 2005 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2008, verzonden op 21 augustus 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 november 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2009, waar [appellant] is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, wordt de beslissing op bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. In geschil is of de rechtbank het beroep van [appellant] tegen de beslissing op bezwaar van 19 april 2005 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit op bezwaar van 19 april 2005 op 22 april 2005 aan hem is verzonden. [appellant] betoogt dat het besluit van 19 april 2005 niet eerder dan 18 oktober 2006 door hem is ontvangen en hij binnen de daarin vermelde termijn van zes weken na verzending van dat besluit beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Voorts voert hij aan dat het college heeft erkend nalatig te zijn geweest in haar plicht om volledig en zorgvuldig te wijzen op de beroepstermijn en het in die zin onredelijk is om het beroepschrift niet-ontvankelijk te achten.
2.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het besluit van 19 april 2005, blijkens de afdruk uit het postregistratiesysteem van de gemeente en het verzendbewijs van TPG Post, dat zich anders dan [appellant] ter zitting heeft betoogd wel bij de stukken bevindt, op 22 april 2005 aangetekend, met handtekening retour, is verzonden. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is aangevangen op 23 april 2005 en ingevolge artikel 6:7 van de Awb is geëindigd op 3 juni 2005. Weliswaar is op verzoek van [appellant] het besluit van 19 april 2005 op 19 oktober 2006 nogmaals aan hem toegezonden, maar daarmee is - anders dan [appellant] meent - geen nieuwe beroepstermijn begonnen.
2.5. [appellant] heeft eerst op 29 november 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank, zodat zijn beroepschrift niet binnen de termijn is ingediend.
2.6. Bezien moet worden of de rechtbank de te late indiening van het beroepschrift in het voorliggende geval terecht niet verschoonbaar heeft geacht.
2.6.1. Nu het besluit van 19 april 2005 aangetekend is verzonden dient er in beginsel van uitgegaan te worden dat het [appellant] heeft bereikt, maar ook indien daar niet van uit wordt gegaan is het beroepschrift niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk ingediend, dat wil zeggen in beginsel binnen twee weken nadat [appellant] van het bestaan van het besluit van 19 april 2005 op de hoogte was. Hij heeft immers vervolgens nog ruim vijf weken gewacht alvorens hij het beroepschrift heeft ingediend. Het besluit van 19 april 2005 vermeldt een verzenddatum van 22 april 2005 en bevat een rechtsmiddelenclausule, waarin een beroepstermijn van zes weken na verzending van dat besluit is genoemd. Het had voor [appellant], anders dan hij betoogt, dan ook duidelijk moeten zijn dat de in de rechtsmiddelenclausule vermelde beroepstermijn op het moment dat hij bekend werd met het besluit van 19 april 2005 reeds was verstreken. De rechtbank heeft terecht het beroep van [appellant] wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009