200807018/1/H1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 augustus 2008 in zaak nr. 07/3142 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Skarsterlân (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een woning op het perceel, plaatselijk bekend naast/achter [locatie 1] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college het door [appellanten] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2008, verzonden op 6 augustus 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 13 oktober 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2009, waar het college, vertegenwoordigd door E.G. Buurstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Het bedrijf van [appellant] is gevestigd op het perceel [locatie 1] te [plaats], dat naast het onderhavige perceel is gelegen. Vast staat dat dit bedrijf, gelet op haar activiteiten die bestaan uit de verhuur van boten, niet-agrarisch van aard is. Het bouwplan voorziet in een tweede bedrijfswoning voor [appellant].
2.2. Op het perceel rust, anders dan [appellant] betoogt, ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Skarsterlân" de bestemming "Agrarisch gebied". Het perceel is niet voorzien van een bouwvlak.
2.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor agrarisch gebied aangewezen gronden bestemd voor agrarische cultuurgronden, bestaande niet-grondgebonden agrarische bedrijven, grondgebonden agrarische bedrijven en landbouwontsluitingswegen.
Ingevolge het derde lid, onder a, onder 2, mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de op de plankaart door middel van een bebouwingsinrichting of bouwvlak aangegeven agrarisch bedrijf.
2.4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan. Het college heeft geweigerd toepassing te geven aan de bevoegdheid voor het bouwplan vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met het gemeentelijk beleid dat in het buitengebied geen niet-functioneel aan het buitengebied gebonden nieuwbouw van woningen mag plaatsvinden, dat precedentwerking dient te worden voorkomen, dat de beoogde bedrijfswoning is gelegen binnen de op de plankaart aangegeven geuremissie-contour van de fabriek van Douwe Egberts (hierna: DE) en het beleid wordt gehanteerd dat geen nieuwe woningbouw binnen die contour plaatsvindt, en dat voorts de noodzaak vanuit de bedrijfsvoering onvoldoende is aangetoond.
2.5. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te weigeren heeft kunnen komen.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat het college in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen.
2.6.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid kon weigeren vrijstelling te verlenen.
Voor zover [appellant] betoogt dat reeds 33 jaar een niet-agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 1] is gevestigd, alsmede dat de onderneming van [appellant] met toestemming van de gemeente sinds 1989 op het perceel [locatie 1] is gevestigd, wordt overwogen dat dit niet het in geding zijnde perceel betreft en het betoog reeds om die reden niet kan slagen. Het door [appellant] aangevoerde beleid van de gemeente om bedrijven die in strijd met het bestemmingsplan zijn gevestigd te legaliseren leidt, wat daar verder van zij, evenmin tot het oordeel dat het college in redelijkheid niet kon weigeren vrijstelling te verlenen. Ook indien het perceel en het perceel [locatie 1] zou worden bestemd tot "Niet agrarische bedrijven" zou vrijstelling van het bestemmingsplan noodzakelijk zijn, aangezien de aangevraagde bedrijfswoning de tweede bedrijfswoning zou betreffen en het bestemmingsplan slechts één bedrijfswoning toestaat.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college voldoende heeft onderbouwd dat, anders dan [appellant] betoogt, het gemeentelijk beleid is gericht op het tegengaan van nieuwe woonbebouwing - anders dan ten dienste van een agrarisch bedrijf - in het buitengebied. In de door [appellant] aangevoerde gevallen van woningbouw in de omgeving, te weten het project Trijntje Wiel en het project bij de Omkromte, kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat het college dit beleid niet voert. Bovendien komen deze gevallen niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien, in afwijking van zijn beleid, medewerking te verlenen aan het bouwplan. Trijntje Wiel betreft een in het streekplan voorzien project in het kader van landgoed-wonen, waarbij het realiseren van 9 hectare aan natuurgebied is betrokken. Het bestemmingsplan dat dit project mogelijk moet maken is nog niet in procedure. Het project bij de Omkromte betreft voorts de in het bestemmingsplan "Buitengebied Skarsterlân" voorziene uitbreiding van Joure.
Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het perceel niet binnen de geuremissie-contour van de fabriek van DE ligt, dan wel dat deze geuremissie-contour onjuist is vastgesteld, faalt eveneens. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het perceel ligt binnen de op de plankaart aangegeven geuremissie-contour van de fabriek van DE. Het betoog dat de geuremissie-contour onjuist is vastgesteld had [appellant] voorts in de procedure ten aanzien van de vaststelling van het bestemmingsplan aan dienen te voeren. De rechtbank heeft tevens terecht overwogen dat niet valt in te zien dat het college niet kon vasthouden aan het in het bestemmingsplan neergelegde beleid dat binnen de op de plankaart aangegeven geuremissie-contour van DE geen nieuwe woningbouw mag plaatsvinden. In de door [appellant] aangedragen gevallen van nieuwbouw van woningen binnen de geuremissie-contour, te weten [locatie 2] te [plaats] en een aantal appartementen in de voormalige pastorie, kan geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college dit beleid niet zou hanteren. Bovendien komen deze gevallen niet zodanig overeen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien, in afwijking van zijn beleid, medewerking te verlenen aan het bouwplan. De woningen aan de [locatie 2] passen binnen het bestemmingsplan en zijn daarbij gerealiseerd op een plek binnen de bebouwde kom waar zes woningen zijn toegestaan en vijf woningen zijn gerealiseerd. De appartementen in de voormalige pastorie worden gerealiseerd in een reeds bestaand pand binnen de bebouwde kom.
Dat de rechtbank in haar oordeel het belang van [appellant] bij de onderneming ten aanzien van het voorzien in het levensonderhoud niet zou hebben betrokken is, anders dan is betoogd, niet gebleken. [appellant] heeft naar voren gebracht dat de aangevraagde woning noodzakelijk is, omdat zijn kinderen, die nu op andere plekken in Nederland wonen, daardoor kunnen meewerken in het bedrijf. De rechtbank heeft in dat kader terecht overwogen dat niet is gebleken dat het bedrijf van [appellant] redelijkerwijs niet kan worden geëxploiteerd zonder het realiseren van de aangevraagde woning en in die zin de noodzaak van de woning niet aannemelijk is geworden. Het college heeft bij de belangenafweging de ruimtelijke belangen kunnen laten prevaleren boven het voornoemde belang van [appellant] bij de aangevraagde woning.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009