200902344/2/H1 en 200902348/2/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Logistics Park B.V., gevestigd op de Luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Haarlem van 5 maart 2009 in zaken nrs. 08/277 en 08/275 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol Holding B.V. en [wederpartijen]
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Logistics Park B.V. (hierna: SLP) vrijstelling verleend voor het bouwrijp maken van de Oostlob van het bedrijventerrein Schiphol Logistics Park.
Bij besluit van 21 november 2007 heeft het college het door onder meer de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Chipshol Holding B.V. (hierna: Chipshol) en [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 5 maart 2009, verzonden op 6 maart 2009, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door Chipshol daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 november 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraken hebben onder meer het college en SLP bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 3 april 2009, hoger beroep ingesteld. SLP heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 5 mei 2009.
Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op respectievelijk 3 april 2009 en 6 april 2009, hebben het college en SLP de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Klijnstra, advocaat te Amsterdam, J.H. de Jong-te Lintum, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [sectormanager], en SLP, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en drs. G. Kuper, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord Chipshol, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. van Schie, en [wederpartijen], vertegenwoordigd door mr. S.J. Bolle, advocaat te Amsterdam.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter stelt voorop dat de verzoeken van het college en SLP om het treffen van een voorlopige voorziening zijn beperkt tot het oordeel van de rechtbank dat de aanleg van de zogeheten aorta geen deel uitmaakt van de werkzaamheden die vallen onder de werking van het besluit van 21 november 2007, waarmee het besluit van 24 april 2007 is gehandhaafd. De rechtbank heeft in verband daarmee geoordeeld dat de bij haar aangevoerde beroepsgronden van Chipshol en [wederpartijen] die betrekking hebben op de aanleg van de aorta buiten de omvang van het geding vallen.
De rechtbank heeft aan haar oordeel het standpunt ten grondslag gelegd dat de aorta, naast de functie van ontsluiting van de Oostlob, tevens bedoeld is als tijdelijke omleiding van de N201 tijdens werkzaamheden waarbij de N201 wordt verbreed. Nu deze werkzaamheden een onderdeel vormen van het provinciale Masterplan N201+, moet de aanleg van de aorta volgens de rechtbank een dubbelfunctie worden toegekend, die uitstijgt boven de werkzaamheden die moeten worden geacht verband te houden met het bouwrijp maken van de Oostlob. Aan het feit dat de aorta in de ruimtelijke onderbouwing wordt genoemd, komt volgens de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toe, nu de ruimtelijke onderbouwing de ontwikkeling van zowel de Oost- als Westlob schetst alsmede van aanverwante ontwikkelingen, zoals het N201+ project, en daarmee een doorkijk naar de toekomst geeft. Het had volgens de rechtbank op de weg van het college gelegen in het besluit duidelijk te omschrijven dat, naast de werkzaamheden ten behoeve van het bouwrijp maken van de Oostlob, tevens was bedoeld vrijstelling te verlenen voor de aanleg van de aorta met evengenoemde dubbelfunctie.
2.3. Het college en SLP betogen - kort weergegeven - dat de aanleg van de aorta wel degelijk onderdeel uitmaakt van het besluit van 24 april 2007. Zij stellen dat uit dit besluit in samenhang bezien met de plantekening, de ruimtelijke onderbouwing en de beantwoording van de zienswijzen duidelijk blijkt dat de aanleg van de aorta deel uitmaakt van het besluit tot verlening van vrijstelling.
2.4. Gerede twijfel bestaat of het oordeel van de rechtbank over de reikwijdte van het besluit van 24 april 2007 in de bodemprocedure stand zal houden. Desgevraagd heeft geen van de partijen ter zitting verdedigd dat het standpunt van de rechtbank dat de aorta slechts bedoeld is als tijdelijke omleiding juist is. Evenmin komt voor de beoordeling van de reikwijdte van het vrijstellingsbesluit naar voorlopig oordeel betekenis toe aan de door de rechtbank aan de aorta toegekende dubbelfunctie, wat hier van zij, nu slechts van belang is het besluit tot verlening van vrijstelling zoals dat voorligt. Dat de in het besluit van 24 april 2007 en de publicatie daarvan gegeven omschrijving van het project, het bouwrijp maken van de Oostlob van het bedrijventerrein Schiphol Logistics Park, onduidelijkheid oproept door met name het begrip "bouwrijp maken", brengt naar voorlopig oordeel niet met zich dat de aanleg van de aorta niet onder het vrijstellingsbesluit valt, nu tevens met zoveel woorden van dit besluit deel uitmaken de als zodanig gewaarmerkte tekening van 23 maart 2005 met archiefnummer 01-03-234 en de ruimtelijke onderbouwing "Schiphol Logistics Park Oostlob (Kruisweg Zuid)". Op voormelde tekening is de zogeheten aorta, die blijkens de tekening valt binnen de grenzen van het projectgebied, opgenomen. Uit paragraaf 1.1 van de ruimtelijke onderbouwing volgt dat het project betreft het bouwrijp maken van de Oostlob en dat daaronder valt de aanleg van infrastructuur - waaronder wegen -, civieltechnische kunstwerken (duikers), waterpartijen en groen. In de paragrafen 5.7.1 en 5.8 is de aanleg van de aorta als onderdeel van het bouwrijp maken van de Oostlob genoemd. Uit de rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraak van 10 december 2008 in zaak nr.
200805249/1) blijkt dat de wettelijk verplichte ruimtelijke onderbouwing bij een vrijstellingsbesluit op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud; hierna: de WRO) voor de bepaling van die reikwijdte van belang is.
Gezien de bij het besluit behorende tekening en ruimtelijke onderbouwing heeft het besluit van 24 april 2007 naar voorlopig oordeel, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, tevens betrekking op de aanleg van de aorta binnen de aanduiding "grens artikel 19 WRO" als aangegeven op de genoemde tekening met archiefnummer 01-03-234.
2.5. Voldoende aannemelijk is geworden dat zowel met de voortgang van de aanleg van de infrastructuur als met de verdere ontwikkeling van de Oostlob aanzienlijke belangen zijn gemoeid, mede gezien de ter zitting door het college en SLP genoemde positieve effecten van het project voor het wegennet en de verkeerssituatie ter plaatse alsmede gezien de bijdrage van het bedrijventerrein voor het vestigingsklimaat van de regio. De voorzitter acht de belangen van Chipshol en [wederpartijen] om niet te worden geconfronteerd met het aanleggen van de aorta voordat op de hoger beroepen is beslist, niet zwaarder wegen dan de hiervoor geschetste belangen van het college en SLP, in aanmerking genomen dat die aanleg naar voorlopig oordeel onder de reikwijdte van het besluit van 24 april 2007, gehandhaafd bij besluit van 21 november 2007, valt. De voorzitter ziet dan ook aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen. Daarbij geldt wel dat voor zover activiteiten worden ondernomen op basis van deze voorlopige voorziening voordat de bij besluit van 24 april 2007 verleende vrijstelling, die bij besluit van 21 november 2007 is gehandhaafd, in rechte onaantastbaar is, dat voor eigen risico geschiedt.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 41, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan SLP en het college wordt terugbetaald.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat, totdat de Afdeling op de hogere beroepen heeft beslist, het besluit van 24 april 2007 geacht wordt mede de aanleg van de zogeheten aorta te omvatten, binnen de aanduiding "grens artikel 19 WRO" op de als zodanig gewaarmerkte tekening van 23 maart 2005 met archiefnummer 01-03-234;
II. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer het door hem voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 894,00 (zegge: achthonderdvierennegentig euro) terugbetaalt.
III. verstaat dat de Secretaris van de Raad van State aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schiphol Logistics Parks B.V. het door haar voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 894,00 (zegge: achthonderdvierennegentig euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009