ECLI:NL:RVS:2009:BI4554

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805484/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door gemeenteraad Hendrik-Ido-Ambacht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht, die op 6 juni 2008 hun beroep tegen de afwijzing van hun verzoek om vergoeding van planschade door de gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De gemeenteraad had op 7 juni 2007 het bezwaar van appellanten tegen de afwijzing van hun verzoek om planschadevergoeding opnieuw ongegrond verklaard. Appellanten stelden dat zij schade ondervonden door de vaststelling van het bestemmingsplan "De Schoof" in 1999, dat hen in een nadeliger planologische positie zou hebben gebracht ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan "Centrum". De rechtbank oordeelde dat de gemeenteraad ten onrechte had gesteld dat er ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan een schoolgebouw aanwezig was, aangezien dit gebouw al in 1994 was gesloopt. De rechtbank vernietigde het besluit van de gemeenteraad, maar liet de rechtsgevolgen in stand omdat appellanten geen planologisch nadeel ondervonden van de wijziging. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 februari 2009 behandeld, waarbij appellanten zich lieten bijstaan door hun advocaat. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellanten geen nadeel ondervonden van de planologische veranderingen, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeerde dat de gemeenteraad terecht had aangenomen dat de bouwmogelijkheden in zone B niet nadelig waren voor appellanten, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805484/1/H2.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 6 juni 2008 in zaak nr. 07/736 in het geding tussen:
appellanten
en
de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2007 heeft de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht (hierna: de gemeenteraad) het door [appellanten] tegen het besluit van de gemeenteraad van 7 mei 2001, waarbij hun verzoek om vergoeding van planschade is afgewezen, gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellanten] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2008, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar [appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. J.R.G. Achterhof, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, werkzaam bij het Juridisch Kennis Centrum te Dordrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), zoals die luidde ten tijde van belang, kent de gemeenteraad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Woningwet blijven de voorschriften van de bouwverordening van toepassing, indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan, worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellanten] hebben verzocht om vergoeding van gestelde schade, bestaande in waardedaling van het perceel [locatie] (hierna: het perceel) ten gevolge van de vaststelling van het in 1999 in werking getreden bestemmingsplan "De Schoof" (hierna: het bestemmingsplan). Voorheen gold voor het desbetreffende gebied nabij het perceel het regime van het bestemmingsplan "Centrum".
2.4. Ingevolge de plankaart kent het bestemmingsplan een ontwikkelingszone A (hierna: zone A) en een ontwikkelingszone B (hierna: zone B) en is zone B bestemd voor 'Gemengde Doeleinden, centrumvoorzieningen (GD(c))', met de aanduiding 'parkeervoorziening voor minimaal 350 parkeerplaatsen'.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mag, voor zover op de plankaart voor een bebouwingsvlak of bestemmingsvlak of gedeelte daarvan de aanduidingen 'maximum goothoogte' en/of 'maximum bebouwingshoogte' ontbreken, de voor het bebouwingsvlak of bestemmingsvlak op het tijdstip van het in ontwerp ter visie leggen van het plan bestaande goothoogte en/of hoogte niet worden gewijzigd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, kan het college van voormelde bepaling vrijstelling verlenen voor het verhogen en/of verlagen van de goothoogte/hoogte van gebouwen met ten hoogste 1,50 meter.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, de gemeenteraad zich in het besluit van 7 juni 2007 op het standpunt heeft gesteld dat ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan in zone B een schoolgebouw met een nokhoogte van 6,15 meter en een goothoogte van 3,25 meter aanwezig was, doch ter zitting heeft erkend dat die school in juni 1994, dat wil zeggen vóór de terinzagelegging, is gesloopt. Zij heeft het besluit van 7 juni 2007 in verband daarmee wegens de onjuiste motivering ervan vernietigd.
Zij heeft de rechtsgevolgen van dat besluit echter in stand gelaten, omdat [appellanten] ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan geen planologisch nadeel lijden. Daartoe heeft zij in aanmerking genomen dat, samengevat weergegeven, redelijke uitleg van voormeld artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, meebrengt dat de hoogte van het in 1994 gesloopte schoolgebouw dient te gelden als de ingevolge die bepaling in zone B maximaal toegestane bouwhoogte, derhalve ingevolge het bestemmingsplan, met inachtneming van de vrijstelling van het eerste lid, in zone B bebouwing met een maximale bouwhoogte van 7,65 meter mag worden opgericht en dit minder hoog is dan de maximale bouwhoogte van 10 meter die voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Centrum" in zone B was toegestaan. Zij heeft voorts de omstandigheid dat die bebouwing op kortere afstand van het perceel dan voorheen mag worden gebouwd evenmin nadelig voor [appellanten] geacht, gezien de beperkte bouwhoogte in zone B en omdat die bebouwing volgens een door de gemeenteraad ingewonnen SAOZ-advies van 6 oktober 2005 niet tot uitzichtverlies of toegenomen schaduwwerking leidt, nu het perceel zijdelings op het plangebied is gesitueerd, op een naastgelegen hoekperceel nog bouwmogelijkheden bestaan en daar tussenliggende bebouwing aanwezig is. De gemeenteraad heeft daarom terecht aangenomen dat [appellanten] geen nadeel lijden van de planologische verandering, aldus de rechtbank.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat, nu ten tijde van de terinzagelegging geen bebouwing in zone B aanwezig was en op de plankaart geen bouwvoorschriften zijn vermeld, het bestemmingsplan geen voorschriften omtrent de maximaal toegestane bouwhoogte in zone B bevat, zodat de bouwverordening aanvullende werking heeft. Ingevolge de bouwverordening mag, na ontheffing, in zone B bebouwing met een onbeperkte bouwhoogte worden opgericht, zodat nabij hun woning hoge gebouwen met parkeergelegenheid ten behoeve van detailhandel mogen worden opgericht. Verder heeft de rechtbank volgens hen miskend dat de omstandigheid dat de bebouwing dichterbij hun perceel dan voorheen kan worden gebouwd en zone B, anders dan voorheen, thans volledig mag worden bebouwd, planologisch nadeel oplevert en zij ook schade lijden ten gevolge van de planologische mogelijkheden in zone A.
2.7. De rechtbank heeft eerder (uitspraak van 23 februari 2007 in zaak nr. 06/552) overwogen dat de Afdeling in de uitspraak van 6 juni 2006 in zaak nr.
200409419/1heeft geoordeeld dat [appellanten] van de planologische mogelijkheden in zone A geen nadeel ondervinden en daarom alleen nog onderzocht moet worden of [appellanten] nadeel ondervinden van de bouwmogelijkheden in zone B. Zij heeft, nu tegen die uitspraak van de rechtbank geen rechtsmiddelen zijn aangewend, het geding met juistheid tot die vraag beperkt geacht.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat uit artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan weliswaar volgt dat, nu op het daarin bedoelde tijdstip geen bebouwing in zone B aanwezig was, daar geen bebouwing is toegestaan, doch dat niet in overeenstemming met de bedoeling van de planwetgever kan worden geacht. Echter ook indien wordt uitgegaan van de bouw- en goothoogten van de voorheen aanwezige school, zoals de gemeenteraad heeft gedaan, staat het bestemmingsplan in die zone bebouwing met een grotere hoogte dan de 10 meter die daar voorheen ingevolge het bestemmingsplan "Centrum" maximaal was toegestaan, niet toe. Daarbij is in aanmerking genomen dat, omdat voormelde bepaling een regeling voor de maximaal toegestane goot- en bouwhoogten in zone B bevat, de bouwverordening geen aanvullende werking heeft. Het betoog dat het oordeel van de rechtbank dat zij er geen nadeel van ondervinden dat die bebouwing thans op kortere afstand van hun perceel dan voorheen mag worden opgericht onjuist is, is niet nader toegelicht en kan reeds daarom niet slagen.
Het betoog faalt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
164-507.