200809111/1/H3.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2008 in zaak nr. 08/1044 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college), voor zover thans van belang, geweigerd [appellant] vergunning te verlenen voor het plaatsen op bepaalde dagen van verwijsborden voor het graveren en repareren van autoruiten.
Bij besluit van 11 april 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief 16 januari 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 april 2009, waar [appellant], in persoon en vergezeld van [mededirecteur] en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Smallingerland 2005 (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming daarvan.
Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder b, kan een vergunning worden geweigerd indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2.2. Ter invulling van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.1.5.1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de APV hanteert het college de beleidsregels tijdelijke reclameborden (hierna: de beleidsregels), die een onderdeel over verwijsborden bevatten. Volgens dat onderdeel worden maximaal 10 verwijsborden toegestaan voor de volgende activiteiten die binnen de gemeente plaatsvinden:
- grootschalige evenementen;
- open dagen van bedrijven die aan de criteria voldoen die genoemd zijn in de beleidsregels tijdelijke reclameborden; en
- rommelmarkten en vlooienmarkten.
De verwijsborden mogen slechts als bewegwijzeringsborden dienen en geen reclametekst bevatten. Slechts de naam van de activiteit en een pijl of eventueel adres mogen op het verwijsbord staan. De maximale toegestane afmetingen van deze borden zijn 80 x 40 cm.
Verwijsborden mogen worden geplaatst op de dag van aanvang van het evenement of activiteit. Plaatsing op de dag voorafgaande aan de activiteit is eventueel toegestaan na 18.00 uur. Verwijsborden dienen direct of binnen 24 uur na afloop van de betreffende activiteit te worden verwijderd.
2.3. [appellant] heeft vergunning gevraagd voor het repareren en graveren van autoruiten op de Markt te Drachten gedurende een achttal dagen in het jaar 2008 en heeft in dat verband tevens vergunning gevraagd voor het plaatsen van twintig verwijsborden met afmetingen van 120 bij 61 cm. In dit geschil is uitsluitend de weigering van de verwijsborden aan de orde.
2.4. Het college heeft in het besluit van 11 april 2008 overwogen dat het met het oog op de ruimtelijke uitstraling en redelijke eisen van welstand sedert 2004 het beleid voert om de wildgroei van tijdelijke reclame- en verwijsborden tegen te gaan. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat het repareren en graveren van autoruiten geen evenement is als bedoeld in de vastgestelde beleidsregels en heeft om die reden het besluit van 24 januari 2008 gehandhaafd.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat de aan Kiwo en Vitalis verleende vergunningen voor het plaatsen van verwijsborden, waarop [appellant] zich beroept, betrekking hadden op vlooienmarkten onderscheidenlijk open dagen en dus op evenementen waarvoor volgens de beleidsregels vergunning kon worden verleend. Er doen zich dan ook geen gelijke gevallen voor met de aanvraag van [appellant]. De aan Kooistra verleende vergunning berust op een fout, zodat [appellant] zich daarop evenmin kan beroepen, aldus de rechtbank. Ook doet zich geen gelijk geval voor met de aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JHD intermediair b.v. (hierna: JHD) verleende vergunning, omdat deze is verleend voor permanente reclame-uitingen, waarop de beleidsregels niet van toepassing zijn. Het college heeft de gevraagde vergunning dan ook in overeenstemming met zijn beleid geweigerd, aldus de rechtbank. Verder heeft de rechtbank overwogen dat voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geen ruimte is, aangezien het beroep ongegrond is.
2.6. [appellant] betoogt dat de overeenkomst die de gemeente met JHD heeft gesloten de eigenlijke reden vormt van de afwijzing van zijn aanvraag, omdat het college daardoor niet meer bevoegd is vergunningen te verlenen zonder toestemming van JHD. Verder wordt volgens [appellant] met twee maten gemeten, omdat de reclame-uitingen van JHD geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit zouden doen, terwijl deze net als de door hem aangevraagde borden een verwijsfunctie hebben. Voorts doet zich oneerlijke concurrentie voor, omdat concurrent glasgarage Drachten gebruik kan maken van de reclameborden van JHD terwijl zijn aanvraag om verwijsborden te plaatsen is afgewezen, aldus [appellant]. Ten slotte betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overeenkomst van de gemeente met JHD ziet op permanente reclame-uitingen. Zijns inziens zijn deze reclame-uitingen eveneens tijdelijk van aard, omdat de overeenkomst met JHD kan worden opgezegd.
2.6.1. Uit de gedingstukken blijkt dat de met JHD gesloten overeenkomst betrekking heeft op reclame aan lichtmasten. JHD verkrijgt het exclusieve recht lichtbakken met daarin reclameborden aan te brengen en aangebracht te houden aan op openbare grond geplaatste lichtmasten langs de wegen die in het gemeentelijk vervoersplan een verkeersfunctie hebben gekregen. In artikel 2 van de overeenkomst is bepaald dat de gemeente gerechtigd blijft de lichtmasten onder andere te gebruiken voor het (doen) aanbrengen van sandwichborden, dan wel drie- of vierhoekige constructies ten behoeve van het bevestigen van affiches voor het maken van reclame. Gelet daarop en op de omstandigheid dat de overeenkomst slechts betrekking heeft op lichtmastreclame en niet op andere reclame-uitingen bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat het college nog bevoegd was beleidsregels vast te stellen.
De door het college vastgestelde beleidsregels hebben betrekking op het tijdelijk plaatsen van reclameborden gedurende evenementen. Het betoog dat met twee maatstaven wordt gemeten omdat de lichtmastreclame eveneens een verwijsfunctie kan hebben en ook afbreuk kan doen aan de ruimtelijke uitstraling, slaagt niet. De beleidsregels hebben daarop geen betrekking, het college voert een specifiek beleid met betrekking tot het plaatsen van verwijsborden bij evenementen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond voor het oordeel gelegen dat het kennelijk onredelijk is afzonderlijk beleid te voeren voor tijdelijke reclameborden waaronder verwijsborden.
Het betoog dat de afwijzing van zijn aanvraag concurrentievervalsend werkt omdat de glasgarage te Drachten wel gebruik kan maken van de lichtmastreclame van JHD, slaagt evenmin. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de glasgarage, zoals [appellant] zelf heeft gesteld, geen gebruik maakt van lichtmastreclame en, anders dan [appellant], in Drachten een vestiging heeft.
Volgens de beleidsregels mogen verwijsborden slechts worden geplaatst vanaf 18.00 uur de dag voorafgaand aan het evenement en dienen deze direct na afloop van het evenement te worden verwijderd. Omdat het bij de lichtmastreclame niet gaat om reclame-uitingen voor slechts een beperkt aantal dagen die samenhangen met een evenement maar het in beginsel gaat om een langdurige periode, omdat het veelal betrekking zal hebben op ondernemingen die ter plaatse zijn gevestigd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de overeenkomst met JHD ziet op meer permanente reclame-uitingen ten opzichte van verwijsborden bij evenementen.
2.7. Het betoog van [appellant] dat het college niet consequent handhavend optreedt tegen geplaatste reclameborden die niet aan de regels voldoen, daargelaten of dit juist is, richt zich niet tegen het bij de rechtbank bestreden besluit en kan derhalve niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.8. [appellant] betoogt dat niet alleen de aan Kooistra verleende vergunning maar ook de drie aan Vitalis verleende vergunningen voor het plaatsen van verwijsborden berusten op een fout, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zich een incidentele fout heeft voorgedaan. Daarom doet zich wel een vergelijkbaar geval voor, aldus [appellant]. De rechtbank heeft dan ook niet zorgvuldig getoetst of de vergunningen aan Vitalis terecht zijn verleend, zo stelt hij.
2.8.1. Uit de drie aan Vitalis verleende vergunningen, die deel uitmaken van de gedingstukken, blijkt dat deze ten behoeve van open dagen zijn verleend en derhalve voor een evenement als bedoeld in de beleidsregels. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat geen sprake is van een gelijk geval. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank deze vergunningen niet zorgvuldig heeft getoetst, kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat bij de rechtbank slechts het besluit van 11 april 2008 ter toetsing voorlag.
2.9. [appellant] betoogt ten slotte dat hij door de afwijzing van zijn aanvraag verwijsborden te mogen plaatsen schade heeft geleden omdat deze borden essentieel zijn voor de klantenwerving en de rechtbank de gemeente ten onrechte niet tot vergoeding van de kosten van die geleden schade heeft veroordeeld.
2.9.1. Het betoog slaat niet. Omdat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat artikel 8:73 van de Awb niet van toepassing is. Slechts bij een gegrond beroep kan er mogelijk aanleiding zijn voor een veroordeling tot schadevergoeding.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009