200901813/2/H3.
Datum uitspraak: 14 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 februari 2009 in de zaken nrs. 08/3714, 08/3715, 08/3751 en 09/283 in het geding tussen:
de directie van de Dienst Wegverkeer.
Bij afzonderlijke besluiten van 17 oktober 2008 heeft de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW) de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg op de keuringsplaats, gelegen aan de [locatie] te [plaats] respectievelijk keuringsbevoegdheid voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen tot en met 3500 kg, beide voor de duur van zes weken ingetrokken.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 december 2008 heeft RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2009, verzonden op 10 februari 2009, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 12 december 2008 vernietigd, de RDW opgedragen binnen zes weken nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en de besluiten van 17 oktober 2008 geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen besluiten op bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 maart 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 14 april 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 april 2009, heeft de RDW de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 mei 2009, waar de RDW, vertegenwoordigd door N.T.P. Eshuis, medewerker van de RDW, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2.1. De RDW stelt dat [wederpartij] in oktober 2008 wederom een overtreding heeft begaan en dat voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen sanctie de uitkomst van het hoger beroep in de onderhavige zaak van belang is en derhalve een spoedeisend belang bestaat. De voorzitter begrijpt het verzoek van de RDW aldus dat wordt verzocht dat de besluiten van 17 oktober 2008 en 12 december 2008 kunnen worden uitgevoerd.
Het belang om het treffen van een voorlopige voorziening van die strekking weegt naar het oordeel van de voorzitter niet op tegen het belang de beslissing van de Afdeling op het hoger beroep af te wachten, die beslissing zou dan immers weinig betekenis meer hebben. Het gestelde spoedeisend belang is slechts relatief, omdat indien in oktober 2008 een overtreding zou zijn begaan, de RDW bevoegd is los van de uitkomst in de onderhavige zaak, daarvoor een sanctie op te leggen.
Wat de inhoudelijke kant van de zaak betreft leent het hoger beroep van de RDW tegen het oordeel van de voorzieningenrechter, dat [wederpartij] gelet op omstandigheden van het geval niet te verwijten valt dat het voertuig ten tijde van de steekproef niet meer aanwezig in de keuringsplaats was, zich beter voor een beoordeling in de bodemprocedure. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het oordeel van de Afdeling daarover ook voor andere gevallen van belang kan zijn. Behalve het gestelde en derhalve relatieve spoedeisende belang bestaan er geen dringende redenen waarom het oordeel van de Afdeling niet kan worden afgewacht.
2.2. Ter zitting is gebleken dat het door de RDW gedane verzoek voor het geval haar meer primaire verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt er mede op is gericht dat geen nieuwe besluiten op bezwaar behoeven te worden genomen, alvorens de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Gebleken is dat [wederpartij] daartegen geen bezwaren heeft. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat de RDW geen nieuwe besluiten op bezwaar behoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist;
II. wijst het verzoek voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Graat
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2009