200807143/1/H2.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 augustus 2008 in zaak nr. 07/3619 in het geding tussen:
de burgemeester van Rotterdam.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2008, verzonden op 13 augustus 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 2008.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. P.T.M. de Haan, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 19 juli 2005 heeft de burgemeester aan [appellant] een vergunning verleend voor het exploiteren van een coffeeshop in een pand aan de [locatie] te [plaats]. Bij brief van 27 februari 2006, gewijzigd bij brief van 13 juni 2006, heeft [appellant] opnieuw verzocht om verlening van een vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop in dat pand. Bij besluit van 21 juli 2006 heeft de burgemeester die aanvraag afgewezen. Bij brief van 5 september 2006 heeft [appellant] het daartegen gemaakte bezwaar ingetrokken.
2.2. Bij brief van 22 januari 2007 heeft [appellant] om vergoeding van schade ten gevolge van het besluit van 21 juli 2006 verzocht. Aan dat verzoek heeft hij ten grondslag gelegd dat dit besluit onrechtmatig is en hij daardoor schade heeft geleden en nog steeds lijdt, omdat de coffeeshop geen omzet meer heeft, terwijl de kosten tot de verkoop van de onderneming doorlopen.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de rechtmatigheid van het besluit van 21 juli 2006 in rechte vaststaat, heeft miskend dat de burgemeester heeft toegezegd dat een verzoek om schadevergoeding in volle omvang wordt beoordeeld en daarbij ook de rechtmatigheid van dat besluit wordt betrokken.
2.3.1. Indien een besluit niet is herroepen of vernietigd, dient in beginsel van de rechtmatigheid van dat besluit te worden uitgegaan, tenzij sprake is van bijzondere, zeer klemmende omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat een uitzondering op dat uitgangspunt moet worden gemaakt.
2.3.2. Het besluit van 21 juli 2006 is niet herroepen of vernietigd, zodat in beginsel van de rechtmatigheid daarvan moet worden uitgegaan. Voorts heeft [appellant] het bestaan van bijzondere omstandigheden, als hiervoor bedoeld, niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is van belang dat uit de brieven van de burgemeester van 26 oktober 2006 en 27 november 2006, die [appellant] in dit verband heeft aangehaald, niet blijkt dat de burgemeester heeft toegezegd dat hij in een te voeren schadeprocedure niet het standpunt zal innemen dat het besluit van 21 juli 2006 in rechte onaantastbaar is en evenmin dat hij, ondanks de rechtmatigheid van dat besluit, het verzoek om schadevergoeding in volle omvang zal beoordelen. Dat de burgemeester niettemin heeft onderzocht of dat besluit onrechtmatig is, betekent niet dat een uitzondering op het hiervoor bedoelde uitgangspunt moet worden gemaakt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de beroepsgrond dat het besluit van 19 juli 2005 onrechtmatig is en hij daardoor schade heeft geleden.
2.4.1. Dat betoog faalt evenzeer. In de brief van 22 januari 2007 is niet om vergoeding van schade ten gevolge van het besluit van 19 juli 2005 verzocht. In het besluit van 6 maart 2007 is daarover dan ook geen standpunt ingenomen. Verder is het niet mogelijk een verzoek om schadevergoeding uit te breiden nadat daarop is beslist. Dat betekent dat de door [appellant] bedoelde beroepsgrond buiten het geschil valt en de rechtbank er terecht niet op heeft beslist.
2.5. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank, door te overwegen dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd met het algemene rechtsbeginsel van gelijkheid voor de openbare lasten is, heeft miskend dat de burgemeester, door in het besluit van 19 juli 2005 een vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop te verlenen, het vertrouwen heeft gewekt dat een eventuele volgende aanvraag niet op basis van de aan dat besluit voorafgaande criminele antecedenten wordt geweigerd.
2.5.1. Voor zover [appellant] hiermee alsnog de rechtmatigheid van het besluit van 21 juli 2006 aan de orde wil stellen, kan het, gelet op het vorenstaande, niet tot het ermee beoogde resultaat leiden. In rechte staat immers vast dat aan de voorwaarden voor weigering van de gevraagde vergunning is voldaan. Dat [appellant] als gevolg van dat besluit de coffeeshop niet meer mag exploiteren en schade heeft geleden, kan in dit geval niet worden aangemerkt als een onevenredig, buiten het normale maatschappelijke risico vallend en op een beperkte groep burgers of instellingen drukkend, nadeel dat de burgemeester zou moeten compenseren, omdat zijn positie in zoverre niet verschilt van die van vele anderen die niet of niet meer aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voldoen. Dat betekent dat de rechtbank terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat de burgemeester de gestelde schade niet voor rekening van [appellant] mocht laten. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009