200806488/1/H1.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2008 in zaak nr. 07/2739 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Bij besluit van 26 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen (hierna: het college) ingestemd met de door [vergunninghouder] aangevraagde wijziging van het bouwplan voor een berging/garage aan de achterzijde van het perceel [locatie] te Amstelveen.
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het college het door [appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2008, verzonden op 14 juli 2008, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 september 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2009, waar [appellant], bijgestaan door drs. S. Born, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Tielbeke, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Van der Stam, vertegenwoordigd door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
2.1. De Afdeling begrijpt het besluit van 26 april 2006 als instemming van het college met de wijziging van het bouwplan zonder dat een bouwvergunning is vereist.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte niet door het college is gehoord.
2.2.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt het bestuursorgaan, alvorens te beslissen op het bezwaar, de belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
2.2.2. [appellant] is bij brief van 30 maart 2007 door het college uitgenodigd om op 26 april 2007 op een hoorzitting te verschijnen. Bij brief van 17 april 2007 heeft [appellant] laten weten dat hij niet op de hoorzitting kon verschijnen wegens de verhindering op die dag van zijn advocaat mr. R. Schram en van zijn gemachtigde drs. S. Born en heeft hij verzocht om een nieuwe datum voor de hoorzitting.
2.2.3. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat het verzoek om een hoorzitting op een andere datum mocht worden afgewezen.
[appellant] heeft zonder tussenkomst van een gemachtigde een bezwaarschrift ingediend. Pas in zijn verzoek om uitstel heeft hij te kennen gegeven dat zijn advocaat mr. S. Schram en drs. S. Born niet ter zitting aanwezig konden zijn. Niet gebleken is dat het voor mr. Schram onmogelijk was zich te laten vervangen. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het bezwaarschrift tegen de wijziging van het bouwplan ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [appellant] is niet duidelijk of de bezwaartermijn is aangevangen, omdat het besluit niet is gepubliceerd.
Van termijnoverschrijding kan derhalve geen sprake zijn, aldus [appellant].
2.3.1. Ingevolge artikel 3:41, eerst lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar-of beroepschrift aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar -of beroepschrift achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.3.2. Het college heeft ingestemd met het gewijzigde bouwplan. Dit besluit is door uitreiking van de brief van 26 april 2006 aan de aanvrager ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt. De termijn voor het maken van bezwaar is derhalve op 27 april 2006 aangevangen en geëindigd op 7 juni 2006. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding, omdat hij binnen veertien dagen na het op de hoogte raken van dat besluit alsnog bezwaar daartegen heeft gemaakt.
Volgens [appellant] kon hij niet eerder dan op 6 september 2008, toen zijn gemachtigde hiervan had kennisgenomen en deze niet eerder door het college hierover was geïnformeerd, van het besluit op de hoogte zijn.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 juli 2007 in zaak nr.
200700223/1) dient een belanghebbende die niet door middel van kennisgeving of publicatie op de hoogte is gesteld van een op juiste wijze bekendgemaakt besluit in beginsel binnen twee weken nadat hij van het bestaan van het besluit op de hoogte is geraakt daartegen op te komen. De wettelijke termijn vangt niet opnieuw aan.
2.4.2. [appellant] is, blijkens zijn brief van 15 mei 2007, op 4 september 2006 tijdens het doornemen van verschillende bouwtekeningen bij de gemeente Amstelveen van de gewijzigde bouwvergunning op de hoogte geraakt. De hierboven vermelde termijn van twee weken is derhalve aangevangen op 4 september 2006. [appellant] heeft niet binnen die termijn een bezwaarschrift ingediend. Dat hij binnen tweeënhalve week heeft gereageerd en dat dit volgens [appellant] wegens overleg met zijn advocaat in dit geval als zo spoedig mogelijk dient te worden beschouwd maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Dat het college zijn gemachtigde niet over het besluit heeft geïnformeerd maakt dit niet anders. [appellant] heeft op 4 september 2006 kennis genomen van het besluit. Hij had toen een summier bezwaarschrift kunnen indienen met het verzoek om later de gronden van het bezwaar te mogen aanvullen. Dat hij met de gemeente en vergunninghouder in 2004 mediationsessies heeft gehad en dat de gemeente de ontvangst van het bezwaarschrift pas op 30 maart 2007 heeft bevestigd zijn evenmin omstandigheden die rechtvaardigen dat [appellant] pas op 20 september 2006 een bezwaarschrift heeft ingediend.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009