ECLI:NL:RVS:2009:BI4483

Raad van State

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805662/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding door gemeenteraad Midden-Drenthe en hoger beroep door appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 9 juni 2008 een eerder besluit van de gemeenteraad van Midden-Drenthe over planschadevergoeding ongegrond verklaarde. De gemeenteraad had op 26 oktober 2006 aan de appellant een schadevergoeding van € 7.500,00 toegekend, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 augustus 2005, als compensatie voor planschade die voortvloeide uit een wijziging in het bestemmingsplan. De appellant was van mening dat de gemeenteraad het verlies aan zonlicht en privacy door de wijziging van het bestemmingsplan niet correct had beoordeeld en dat de schadevergoeding te laag was vastgesteld.

De Raad van State heeft de zaak op 24 februari 2009 behandeld, waarbij de appellant werd bijgestaan door een advocaat van de Stichting Achmea Rechtsbijstand. De gemeenteraad werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Raad van State heeft overwogen dat de gemeenteraad bij de beoordeling van de planschadevergoeding de juiste procedure heeft gevolgd en dat de door de gemeenteraad ingeschakelde Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) een adequaat advies heeft gegeven. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de gemeenteraad het advies van de SAOZ aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.

De Raad van State concludeert dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gemeenteraad de schadevergoeding te laag heeft vastgesteld en dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd. Het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank Assen is bevestigd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200805662/1/H2.
Datum uitspraak: 20 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 9 juni 2008 in zaak nr. 07/980 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Midden-Drenthe
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft de raad van de gemeente Midden-Drenthe (hierna: de gemeenteraad) [appellant] € 7.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2005, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft de gemeenteraad het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 juni 2008, verzonden op 11 juni 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 20 augustus 2008 heeft [appellant] de gronden van het beroep aangevuld.
De gemeenteraad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. D. Pool, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. A. Schwartz, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, voor zover thans van belang, kent de raad, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon, onderscheidenlijk kan, worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] is eigenaar van het perceel met woonhuis, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel). Hij heeft verzocht om vergoeding van door hem gestelde schade ten gevolge van, voor zover thans nog van belang, het van kracht worden van het bestemmingsplan "Centrumgebied Smilde, partiële herziening" (hierna: de herziening), omdat daarin ten westen en noordwesten aan de achterzijde van zijn woonhuis op kortere afstand dan voorheen woonbebouwing wordt toegestaan, waardoor het perceel in waarde is gedaald.
Ingevolge het op 30 juni 1983 vastgestelde bestemmingsplan "Smilde" mochten westelijk van het perceel centrumvoorzieningen, zoals een garage, winkels en horecavoorzieningen, worden gerealiseerd. Ingevolge de op 28 september 2000 vastgestelde herziening, die op of omstreeks 20 juli 2001 in werking is getreden, zijn de gronden westelijk en noordwestelijk van het perceel bestemd als "Garagebedrijf", onderscheidenlijk "Centrumvoorzieningen", waar detailhandel, horeca met uitzondering van discotheken, banken en kantoren met een baliefunctie, maatschappelijke en medische voorzieningen, woondoeleinden en verkeers- en verblijfsvoorzieningen toegestaan zijn.
De gemeenteraad heeft het verzoek voor advies voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ). Deze heeft hem in juli 2006 geadviseerd dat, samengevat weergegeven, [appellant] ten gevolge van de herziening nadeel lijdt, omdat hierdoor op kortere afstand van het perceel dan voorheen bebouwing toegestaan is, waardoor diens privacy wordt aangetast. De herziening leidt volgens de SAOZ niet tot meer lichthinder dan de voorheen toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden konden leiden. Zij heeft het planologisch nadeel getaxeerd op € 7.500,00 en geadviseerd dit bedrag als vergoeding van planschade aan [appellant] toe te kennen.
De gemeenteraad heeft dat advies aan het bij besluit van 27 september 2007 gehandhaafde besluit van 26 oktober 2006 ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft in bezwaar een bericht van een deskundige (hierna: de deskundige) van 7 februari 2007 overgelegd, dat, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, in het SAOZ-advies bij de waardebepaling ten onrechte geen rekening is gehouden met verlies van zonlicht in de achtertuin van het perceel als gevolg van het opschuiven van de bebouwingsgrens. De deskundige heeft het planologisch nadeel van [appellant] ten gevolge van de herziening getaxeerd op € 15.000,00. [appellant] heeft voorts bij de rechtbank een bericht van een andere deskundige van 1 mei 2008 overgelegd, waarin verschillen in de hoeveelheid schaduw in de achtertuin onder het oude en het nieuwe planologische regime zijn uiteengezet.
2.4. [appellant] betoogt in de eerste plaats dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad het verlies aan zonlicht ten gevolge van de herziening ten onrechte niet bij de planvergelijking heeft betrokken. Ter toelichting verwijst hij naar het deskundigenbericht van 1 mei 2008.
2.4.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat uit dit bericht en de aanvulling daarop niet volgt dat de door de SAOZ gemaakte planologische vergelijking onjuist is, nu daarin wordt vermeld dat geen relevant verlies van zonlicht in de tuin en woning optreedt, omdat de voorheen toegestane bebouwingsmogelijkheden tot nagenoeg eenzelfde schaduwwerking hadden kunnen leiden. Zij heeft hierin dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de gemeenteraad het advies van de SAOZ niet aan het bij het besluit van 27 september 2007 gehandhaafde besluit van 26 oktober 2006 ten grondslag mocht leggen.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeenteraad het nadeel, ontstaan door de verschuiving van de bebouwingsgrens ten noordwesten van zijn woning, te laag heeft getaxeerd. Hij voert aan dat thans vanuit 42 woningen op 2 meter afstand zicht op zijn achtertuin bestaat, terwijl voorheen vanuit de ter plaatse toegestane bovenwoningen op 52 meter afstand geen zulk zicht kon ontstaan. De gemeenteraad heeft ten onrechte geen ernstig planologisch nadeel wegens ernstig verlies aan privacy aangenomen, aldus [appellant].
2.5.1. Ook dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de gemeenteraad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat onder het vorige planologische regime ten westen van het woonperceel op ongeveer 14 meter al bebouwing was toegestaan met uitzicht op de achtertuin en dat, mede gezien de frontale ligging daarvan ten opzichte van het perceel, daardoor voorheen al ernstige aantasting van de privacy van [appellant] kon plaatsvinden. De enkele omstandigheid dat het planologisch nadeel, bestaande uit verlies aan privacy, door de deskundige hoger is getaxeerd dan door de SAOZ, betekent voorts niet dat aan het advies van de SAOZ gebreken kleven of dat dit anderszins onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de gemeenteraad dit advies aan het bij het besluit van 27 september 2007 gehandhaafde besluit van 26 oktober 2006 ten grondslag mocht leggen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009
164-507.