ECLI:NL:RVS:2009:BI4038
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- R. van der Spoel
- D. Roemers
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling met betrekking tot adequate opvang in het land van herkomst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, die op 3 juni 2008 een beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had een verzoek ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris was verleend, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat er adequate opvang voor de vreemdeling in Burundi beschikbaar was. De staatssecretaris betoogde dat de moeder van de vreemdeling in Burundi woonde en dat er daarom adequate opvang aanwezig was. De rechtbank had echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd dat de moeder daadwerkelijk in staat was om voor de vreemdeling te zorgen.
De Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had betoogd dat de rechtbank de door de vreemdeling gestelde omstandigheden niet voldoende had gewogen. De staatssecretaris was niet verplicht om te verifiëren of de opvang daadwerkelijk geregeld was, zolang er een mogelijkheid tot adequate opvang bestond. De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de staatssecretaris bij het verlenen van verblijfsvergunningen aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen en de criteria voor adequate opvang in het land van herkomst.