200808119/1/H3.
Datum uitspraak: 13 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid het Haags Tenniscentrum Horecabedrijf B.V. handelend onder de naam Event Plaza, gevestigd te Rijswijk,
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 september 2008 in zaak nrs. 05/5817 en 08/5819 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid het Haags Tenniscentrum Horecabedrijf B.V. handelend onder de naam Event Plaza
de burgemeester van Rijswijk.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft de burgemeester van Rijswijk (hierna: de burgemeester) het verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid het Haags Tenniscentrum Horecabedrijf B.V. handelend onder de naam Event Plaza (hierna: Event Plaza) voor het aangaan van een convenant en hiermee een ontheffing van de sluitingstijden te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft de burgemeester het door Event Plaza daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 september 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het door Event Plaza daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Event Plaza bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2008, hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2009, waar Event Plaza, vertegenwoordigd door [exploitanten] van Event Plaza, bijgestaan door mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te Rijswijk en mr. M. Boorder, advocaat te Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.G.J.A. van Dijk en A.C. Hofman, ambtenaren in dienst van de gemeente Rijswijk, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rijswijk (hierna: de APV) is het de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 1.00 en 5.00, en op zaterdag en zondag tussen 1.30 en 5.00 uur.
Ingevolge het tweede lid kan de burgemeester door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.
Volgens het Horeca-convenant Rijswijk 2008 (hierna: het Horeca-convenant) worden afspraken vastgelegd tussen de gemeente Rijswijk, de politie Haaglanden, het Openbaar Ministerie, de brandweer en de individuele horecaondernemers met het oog op het bevorderen van het prettig uitgaan in Rijswijk en het voorkomen van overlast veroorzaakt door horecabedrijven in de nachtelijke uren. Deze convenanten zijn gekoppeld aan de mogelijkheid van exploitatie tot uiterlijk 04.00 uur voor horecabedrijven, die gevestigd zijn in Rijswijk. Ter garantie van de rust en veiligheid, dient het verruimen van de sluitingstijden te worden gekoppeld aan het door de individuele ondernemer ondertekenen van een convenant. Na twee jaar zal de werking van het convenant worden geëvalueerd. Continuering van het convenant hangt af van nakoming van de afspraken door alle partijen. Hierbij is geconstateerde overlast het maatgevende criterium, aldus het Horeca-convenant.
Volgens artikel 2.2 van het Horeca-convenant zal de burgemeester - tenzij tussen het moment van ondertekening van dit convenant en het moment waarop het besluit tot het verlenen van een ontheffing van het sluitingsuur wordt genomen zich feiten en/of omstandigheden voordoen, die zich daar naar zijn oordeel tegen verzetten - aan de horecaondernemer, een ontheffing van de voor dit horecabedrijf geldende sluitingstijd verlenen.
Volgens bijlage 3 "Toetsingscriteria voor het aangaan van convenanten" bij het Horeca-convenant kan een horeca-convenant met een horecabedrijf onder meer pas worden aangegaan indien de brandweer en/of de politie een positief advies hebben afgegeven.
2.2. Event Plaza heeft op 8 november 2007 een aanvraag "Convenant Horecabedrijven 2007" gedaan. Op het aanvraagformulier heeft Event Plaza te kennen gegeven voor vrijdag, zaterdag en zondag andere sluitingstijden te wensen dan bepaald in artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft de burgemeester de aanvraag van Event Plaza voor het aangaan van een convenant en een ontheffing van de sluitingstijden afgewezen, gelet op een aantal geconstateerde incidenten die aan het negatieve advies van de regiopolitie Haaglanden ten grondslag zijn gelegd.
2.3. De Afdeling stelt vast dat het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 januari 2008 een weigering behelst om voor Event Plaza andere dan de in artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV bepaalde sluitingstijden vast te stellen, zodat dat besluit een voor bezwaar vatbare beschikking behelst als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
2.4. Event Plaza betoogt dat feitelijk niet de burgemeester maar de politie en/of de brandweer bepalen of een convenant wordt gesloten en ruimere sluitingstijden gelden, omdat een convenant slechts kan worden aangegaan indien de brandweer en/of politie een positief advies hebben gegeven.
2.4.1. Dit betoog faalt. Vaststaat dat aan de burgemeester de bevoegdheid toekomt om op grond van artikel 2.3.1.4, tweede lid, van de APV andere sluitingstijden vast te stellen dan bepaald in het eerste lid en hij bij besluit van 24 januari 2008 heeft geweigerd andere sluitingstijden voor Event Plaza vast te stellen. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid kan de burgemeester een advies van de politie en/of brandweer betrekken en aan dit advies een gewicht toekennen. Dat in bijlage 3 bij het Horeca-convenant het uitgangspunt is opgenomen dat een convenant met een horecabedrijf pas wordt aangegaan indien de brandweer en/of de politie een positief advies hebben afgegeven, neemt echter niet weg dat de burgemeester deze bevoegdheid zelfstandig uitoefent en niet zoals Event Plaza betoogt, de politie en/of brandweer feitelijk bepaalt of een convenant wordt gesloten.
2.5. Event Plaza betoogt verder dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen weigeren een convenant aan te gaan en andere sluitingstijden vast te stellen. De voorzieningenrechter heeft volgens Event Plaza miskend dat de burgemeester in strijd heeft gehandeld met zijn informatieplicht, omdat relevante informatie ten aanzien van de in het advies van de regiopolitie Haaglanden genoemde incidenten niet is overgelegd. Verder heeft de voorzieningenrechter volgens Event Plaza miskend dat het schietincident niet had kunnen worden voorkomen en haar geen enkele blaam treft. Event Plaza voert aan dat zij al het mogelijke heeft gedaan om te voorkomen dat incidenten plaatsvinden. De burgemeester heeft niet inzichtelijk gemaakt aan welke voorwaarden Event Plaza dient te voldoen om weer een convenant aan te gaan en ruimere openingstijden te bewerkstelligen, aldus Event Plaza.
2.5.1. De voorzieningenrechter heeft, anders dan Event Plaza betoogt, terecht overwogen dat artikel 2.3.1.4, tweede lid, van de APV de burgemeester een discretionaire bevoegdheid verleent. Het op basis van deze bevoegdheid genomen besluit van 31 juli 2008 moet derhalve terughoudend worden getoetst. Met de voorzieningenrechter wordt voorts geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen weigeren andere sluitingstijden vast te stellen dan bepaald in artikel 2.3.1.4, eerste lid, van de APV. Hiertoe wordt met de voorzieningenrechter overwogen dat de burgemeester het advies van de regiopolitie Haaglanden van 8 januari 2008 bij zijn besluitvorming heeft mogen betrekken en aan dit advies een zwaar gewicht heeft mogen toekennen. Hierbij is van belang dat uit dit advies volgt dat zich in de periode van 1 april 2007 tot en met 8 januari 2008 een aantal incidenten heeft voorgedaan, welke volgens de regiopolitie Haaglanden een relatie lijken te hebben met de wijze van exploitatie en die gerelateerd zijn aan de openbare orde. Het betreft een schietincident op 9 april 2007 en het incident op 30 december 2007 waarbij het door Event Plaza opgegeven geschatte bezoekersaantal van een feest in ruime mate is overschreden, waardoor een onrustige situatie op de parkeerplaats is ontstaan. Verder is herhaaldelijk geconstateerd dat geen leidinggevende aanwezig was in de inrichting. De voorzieningenrechter heeft geen gevolgen hoeven verbinden aan de omstandigheid dat de burgemeester de achterliggende rapportages van de politie niet heeft overgelegd, omdat tussen partijen niet in geschil is dat de incidenten op 9 april 2007 en 30 december 2007 hebben plaatsgevonden en de aard van de incidenten aan de hand van het advies van de regiopolitie Haaglanden kan worden vastgesteld. Verder heeft de burgemeester ter zitting bij de Afdeling onweersproken gesteld dat de incidenten en politiemutaties uitvoerig ter zitting bij de voorzieningenrechter zijn besproken. De enkele stelling van Event Plaza dat zij het schietincident niet heeft kunnen voorkomen en haar geen blaam treft, leidt, wat van die stelling ook zij, niet tot de conclusie dat de burgemeester het advies van de regiopolitie Haaglanden niet bij zijn besluitvorming heeft mogen betrekken. Met de voorzieningenrechter wordt verder overwogen dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat vooralsnog het vertrouwen ontbreekt om met Event Plaza een ontheffing van de sluitingstijden te verlenen en de incidentvrije situatie zich verder dient te bestendigen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de incidenten recentelijk, namelijk in het jaar waarin de aanvraag "Convenant Horecabedrijven 2007" is gedaan, hebben plaatsgevonden. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2009