ECLI:NL:RVS:2009:BI2966

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805691/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Schoonebeek door college van gedeputeerde staten van Drenthe

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Schoonebeek" door het college van gedeputeerde staten van Drenthe. Het college heeft op 13 mei 2008 besloten om goedkeuring te onthouden aan een plandeel met de bestemming "Planzone II, wonen". Dit besluit is door verschillende appellanten aangevochten. Appellante sub 1, die eigenaar is van de betrokken grond, stelt dat het college onjuist is geïnformeerd door het gemeentebestuur en dat haar belangen niet zijn meegewogen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 mei 2009 behandeld. De appellanten hebben hun beroepen ingediend tegen de onthouding van goedkeuring aan het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelt dat het college onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de besluitvorming en vernietigt het besluit voor het plandeel met de bestemming "Planzone II, wonen". De beroepen van de andere appellanten zijn ongegrond verklaard. De provincie Drenthe wordt veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellante sub 1.

Uitspraak

200805691/1/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellanten sub 3], beiden wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2008, kenmerk 5.1/2007012956, heeft het college van gedeputeerde staten van Drenthe (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Emmen (hierna: de raad) bij besluit van 27 september 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Schoonebeek".
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2008, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2008, en [appellanten sub 3] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 3]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 augustus 2008, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 18 augustus 2008.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2009, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.F.M. Lamers, advocaat te Groningen, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [appellant sub 3], in de persoon van [appellante], zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door M.A.G. Snijders, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Beroep van [appellante sub 1]
2.2. Het college heeft op verzoek van het gemeentebestuur goedkeuring onthouden aan het plandeel met de nader uit te werken bestemming "Planzone II, wonen" op de hoek van de [locatie 1]. Volgens het college is er geen concreet zicht op realisering van de woning. Het beroep van [appellante sub 1], die de betrokken grond in eigendom heeft, richt zich tegen de onthouding van goedkeuring aan het voormelde plandeel.
2.2.1. Volgens [appellante sub 1] heeft het gemeentebestuur het college onvolledig geïnformeerd als gevolg waarvan het college op onjuiste gronden goedkeuring aan voormeld plandeel heeft onthouden. [appellante sub 1] voert in dit verband aan dat aan de vaststelling van het plan en de plankaart de noodzakelijke ruimtelijke overwegingen vooraf zijn gegaan. Deze overwegingen hebben, aldus [appellante sub 1], geleid tot de conclusie dat tegen bebouwing van het perceel binnen de door de raad geschetste kaders uit planologisch oogpunt geen bezwaar bestaat. Nu is verzuimd om haar als belanghebbende op enigerlei wijze op de hoogte te stellen van het verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen en van het voornemen om goedkeuring te onthouden, en het college alleen heeft beslist op basis van de brief van het college van burgemeester en wethouders, acht [appellante sub 1] zich als belanghebbende onevenredig in haar belangen geschaad.
2.2.2. Vast staat dat [appellante sub 1] ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan in onderhandeling was met een aspirant-koper van het voormelde plandeel, die voornemens was de woningbouw na verwerving van de gronden te realiseren. De aspirant-koper heeft in deze periode een bouwvergunning aangevraagd en een planschadeverhaalsovereenkomst met de gemeente afgesloten. Na de vaststelling van het bestemmingsplan is gebleken dat de aanvrager van de bouwvergunning de gronden niet heeft kunnen verwerven, als gevolg waarvan de planschadeverhaalsovereenkomst met de gemeente niet in stand kon blijven. Hieruit heeft het gemeentebestuur kennelijk afgeleid dat de economische uitvoerbaarheid voor het uitwerken van het plandeel niet verzekerd was. In verband hiermee heeft het college van burgemeester en wethouders bij brief van 25 april 2008 aan het college kenbaar gemaakt dat de aspirant-koper van het perceel geen gebruik meer wilde maken van de uitwerkingsmogelijkheid ingevolge artikel 40 van de planvoorschriften en daarom het college verzocht om goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de bestemming "Planzone II, wonen" van het bestemmingsplan. Het gemeentebestuur heeft gesteld [appellante sub 1] niet over dit verzoek om onthouding van goedkeuring aan het plandeel te hebben geïnformeerd, omdat [appellante sub 1] bij het college geen bedenkingen tegen het plan had ingediend.
2.2.3. Vast staat dat [appellante sub 1] op geen enkele wijze is betrokken bij de besluitvorming die tot de onthouding van goedkeuring aan het plandeel heeft geleid. Dat zij geen bedenkingen tegen het plan heeft ingediend, maakt dit niet anders, nu zij geen reden daartoe had. Zij kon zich immers in het vastgestelde plandeel vinden. Het college is uitsluitend afgegaan op de brief van het college van burgemeester en wethouders van 25 april 2008 en heeft zich onvoldoende vergewist van de voor dit onderdeel van het te nemen besluit relevante feiten en de af te wegen belangen. In het bijzonder is geen inzicht verkregen omtrent de vraag naar de uitvoerbaarheid van het plandeel. Dit klemt te meer, nu de raad ter zitting heeft erkend dat het niet is uitgesloten dat zich binnen de planperiode een andere aspirant-bouwer aan zal dienen. Dat met een toekomstige bouwer geen planschadeverhaalsovereenkomst is gesloten, doet aan de uitvoerbaarheid niet af.
2.2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Beroep van [appellant sub 2]
2.3. Het beroep van [appellant sub 2] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel dat ziet op het perceel hoek [locatie 2] - kadastraal bekend als sectie […] - met de bestemming "Agrarisch". [appellant sub 2], eigenaar van het perceel, wil hierop een woning realiseren.
2.3.1. [appellant sub 2] voert aan dat het plandeel een omvang heeft van ongeveer 1.200 m2. Nu een vrijstaand huis volgens [appellant sub 2] tegenwoordig een bouwvlak nodig heeft van 100 m2, is het naar zijn mening mogelijk om een huis te realiseren dat qua bouwstijl in het karakteristieke straatbeeld past. Daarnaast betoogt [appellant sub 2] dat elders in Schoonebeek volgens het bestemmingsplan bestemmingen zijn vastgesteld, waar woningbouw wel is toegestaan. Dit brengt volgens [appellant sub 2] rechtsongelijkheid met zich.
2.3.2. Het college stelt zich op het standpunt dat het voormelde plandeel deel uitmaakt van de ten westen hiervan gelegen boerderij op het perceel [locatie 3], dat deels het historische, open karakter van het dorp toont. Een nieuwe woning op dit plandeel zou, volgens het college, zo dicht op de Europaweg komen te staan, dat het huidige karakteristieke straatbeeld met haar open plekken wordt verstoord. De eerder gerealiseerde nieuwbouw, waarnaar [appellant sub 2] ter zitting met fotomateriaal heeft verwezen, heeft volgens het college plaatsgevonden ter vervanging van bestaande woningen. In navolging van de raad stelt het college zich voorts op het standpunt dat het bestemmingsplan "Stroomdal" en een geplande vervolgfase voor een periode van ongeveer 10 jaar in de woningbehoefte voorzien, terwijl er daarnaast slechts in beperkte mate ruimte is voor het oplossen van stedenbouwkundige knelpunten, waartoe deze locatie niet wordt gerekend.
2.3.3. In de directe omgeving van het voormelde plandeel is op het plandeel met de bestemming "Planzone I, wonen" de bouw van twee woningen toegestaan, terwijl op het plandeel met de bestemming "Planzone II, wonen" de bouw van één woning is toegestaan. Vast staat dat Planzone I hemelsbreed op circa 70 meter afstand van het voormelde plandeel ligt, terwijl Planzone II hemelsbreed op circa 350 meter afstand ligt.
2.3.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 2] gemaakte vergelijking met de plandelen met de nader uit te werken bestemmingen "Planzone I, wonen" en "Planzone II, wonen" heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel dat ziet op het perceel hoek [locatie 2] - kadastraal bekend als sectie […] - waar [appellant sub 2] een nieuwe woning wil realiseren, verschilt van genoemde plandelen omdat het kenmerkend is voor het open, karakteristieke straatbeeld van het dorp en geen stedenbouwkundig knelpunt betreft. Het college heeft in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de doelstelling van de instandhouding van het historische, open karakter van het dorp door te voorkomen dat met nieuwbouw op het voormelde plandeel het open, karakteristieke straatbeeld van het dorp wordt verstoord, dan aan het belang van [appellant sub 2].
2.3.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.4. Het beroep van [appellant sub 3] richt zich op het plandeel met de uit te werken bestemming "Planzone I, wonen", gesitueerd aan het Kerkeind en grenzend aan het perceel [locatie 4], waar de woning van [appellant sub 3] is gelegen.
2.4.1. [appellant sub 3] betoogt dat de vooronderzoeken van de gemeente naar de bouwlocatie onzorgvuldig zijn geweest en dat er door de bouw van twee woningen sprake is van aantasting van privacy, woongenot en kwaliteit van de woonomgeving, verslechtering van de woonsituatie, geluidsoverlast en het ingebouwd raken van de woning. Ter zitting voert [appellant sub 3] voorts aan dat de sloop van het voormalige [huis] op voormeld plandeel tot aanzienlijke schade aan de woning van [appellant sub 3] heeft geleid.
2.4.2. Het college stelt zich op het standpunt dat uit gemeentelijke informatie blijkt dat de twee op te richten vrijstaande woningen een betrekkelijk kleine impact hebben op het woongenot en de privacy van [appellant sub 3]. Het college stelt zich in navolging van de raad verder op het standpunt dat, nu het stedenbouwkundige plan nog niet nader is uitgewerkt, de inrichting van het plandeel nog open staat. Bij de nadere inrichting van het plandeel is het, volgens de raad, mogelijk om rekening te houden met de woonwensen van [appellant sub 3].
2.4.3. Artikel 39, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt, voor zover thans van belang, dat de op de plankaart voor de bestemming "Planzone I, wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor het realiseren van maximaal twee vrijstaande woningen met bijgebouwen. Artikel 39, tweede lid, bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de in artikel 39, eerste lid, omschreven bestemming uitwerkt met inachtneming van de bouwvoorschriften zoals deze benoemd zijn voor de bestemming "Planzone I, wonen". Vast staat dat ter plaatse van het plandeel waarop het beroep zich richt, het voormalige [huis] heeft gestaan.
2.4.4. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 3] in zijn beroepschrift volstaat met een summiere opsomming van algemene beroepsgronden, zonder dat daar een onderbouwing aan ten grondslag is gelegd. Wat betreft de gestelde aantasting van de privacy, de kwaliteit van de leefomgeving en het woongenot herhaalt [appellant sub 3] zijn zienswijze. De raad is bij de vaststelling van het bestemmingsplan ingegaan op deze zienswijze. In de bedenkingen is alleen aangevoerd dat [appellant sub 3] zijn huidige beschutte positie wil behouden en absoluut niet betrokken wil worden bij het straatbeeld. In het bestreden besluit is ingegaan op deze bedenking. [appellant sub 3] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze en bedenkingen onjuist zou zijn. Daarbij komt dat de gemeente - ter bescherming van de privacy van [appellant sub 3] - de strook grond met de heg, die dient als erfafscheiding tussen het voormelde plandeel en het perceel van [appellant sub 3] aan de [locatie 4], aan [appellant sub 3] in eigendom heeft overgedragen, zodat in zoverre de beschutte ligging door [appellant sub 3] zelf kan worden gewaarborgd. Voorts overweegt de Afdeling dat op het voormelde plandeel het voormalige [huis] heeft gestaan, dat nu is gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. [appellant sub 3] heeft evenmin onderbouwd in welk opzicht de vooronderzoeken onzorgvuldig zijn geweest. Wat betreft een mogelijke vergoeding van schade die [appellant sub 3] stelt te hebben geleden als gevolg van voormelde sloop overweegt de Afdeling dat een mogelijke vergoeding in deze procedure niet aan de orde is.
2.4.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 3] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plandeel aan de orde zijn.
2.4.6. De Afdeling neemt tevens in overweging dat de bestemming van het plandeel, waartegen [appellant sub 3] zich richt, nog nadere uitwerking behoeft en dat ingevolge artikel 39, zesde lid, onder a, van de planvoorschriften bij de toepassing daarvan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is.
2.4.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
2.5. Het college dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 13 mei 2008, kenmerk 5.1/2007012956, voor zover het betreft de onthouding van goedkeuring aan het plandeel met de nader uit te werken bestemming "Planzone II, wonen" op de hoek van de [locatie 1];
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en [appellanten sub 3] ongegrond;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan [appellante sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Drenthe aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009
410-602.