ECLI:NL:RVS:2009:BI2954

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200805381/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor woning op perceel in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had op 11 juni 2008 het bezwaar van de wederpartij tegen een bouwvergunning voor een woning op een perceel in Maastricht gegrond verklaard en het besluit van het college van 17 april 2007 vernietigd. Het college had eerder vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor de oprichting van een woning, maar de rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat de vrijstelling in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De zaak werd behandeld op 5 maart 2009, waarbij het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren en de wederpartij in persoon aanwezig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan, met name wat betreft de privacy van de wederpartij. De rechtbank had terecht overwogen dat de woning die in het bouwplan was opgenomen, een grotere aantasting van de privacy van de wederpartij met zich meebracht dan toegestaan. Het hoger beroep van het college werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de wederpartij.

Uitspraak

200805381/1/H1.
Datum uitspraak: 6 mei 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 11 juni 2008 in zaak nr. 07/800 in het geding tussen:
[wederpartijen]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2007 heeft het college opnieuw ongegrond verklaard het door [wederpartijen] (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [wederpartij]) gemaakte bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2005, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor onder meer het oprichten van een woning (hierna: het bouwplan) op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 11 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 april 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2008.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2009, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg en mr. E.H.J. Verheijden, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een woning met drie bouwlagen, waarvan de derde bouwlaag als een zogenoemde setback is vormgegeven. Daardoor ontstaat aan de voor- en achterzijde een woningbreed dakterras. Om het dakterras komt een borstwering.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Heer onder de Kerk" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Erf". De woonbestemming rust op een 10 m diepe strook grond. Vast staat dat de in het bouwplan opgenomen woning deels is voorzien op gronden met de bestemming "Erf", waarop woningbouw ingevolge het bestemmingsplan niet is toegestaan. De voorziene woning is voorts in strijd met de voorgeschreven maximumgoothoogte van 6 m. Volgens het college is het bouwplan verder niet in overeenstemming met de in het bestemmingsplan voorgeschreven vorm van twee bouwlagen met kap. Om niettemin bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.3. Het college betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Volgens het college is de rechtbank eraan voorbij gegaan dat met een bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan reeds sprake is van een aantasting van de privacy van [wederpartij] en dat met het bouwplan deze aantasting van de privacy weliswaar groter wordt, maar niet in zodanige mate dat geen vrijstelling kon worden verleend. Het college voert voorts aan dat het realiseren van de in het bestemmingsplan voorgeschreven dakvorm gelijke gevolgen heeft voor de privacy van [wederpartij] als de dakvorm waarin het bouwplan voorziet.
2.3.1. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat ondanks de als gevolg daarvan grotere aantasting van de privacy van [wederpartij] vrijstelling van het bestemmingplan kon worden verleend. De rechtbank heeft het college terecht niet gevolgd in de stelling dat de diepte van meer dan 10 m van de woning als zodanig niet leidt tot nadelige gevolgen voor de privacy van [wederpartij]. Weliswaar is de voorziene woning aan de kant van het perceel van [wederpartij] 10,82 m diep en daarmee niet meer dan 0,82 m dieper dan het bestemmingsplan toelaat, maar aan de andere kant is de woning 13,65 m diep en is derhalve sprake van een aanzienlijke overschrijding.
Deze heeft voorts tot gevolg dat de woning met de achtergevel meer in de richting van het perceel van [wederpartij] is gekeerd, waardoor meer direct zicht in de tuin en de woning van [wederpartij] mogelijk wordt. Voorts gaat het college met zijn stelling dat het bestemmingsplan een dakopbouw met een gelijke mate van aantasting van privacy mogelijk maakt, voorbij aan de omstandigheid dat van een volwaardige derde verdieping een intensiever gebruik kan worden gemaakt dan van een verdieping met schuine wanden en dakkapellen. Ook zal bij een woning met kap geen plaats zijn voor een terras van dezelfde omvang en openheid als waarvan thans sprake is.
De rechtbank heeft, gelet hierop, terecht overwogen dat een dakopbouw die in overeenstemming is met het bestemmingsplan, zal leiden tot een mindere mate van aantasting van de privacy van [wederpartij] en dat niet kan worden staande gehouden dat het verlies aan privacy als gevolg van de vrijstelling aan de zijde van [wederpartij] zodanig klein is dat het college in redelijkheid het woongenot van [vergunninghouder] doorslaggevend heeft kunnen achten. Aan de omstandigheid dat het bestemmingsplan meer dan 16 jaar oud is en dat de woning van [wederpartij] ten opzichte van de weg achter op het perceel ligt, hetgeen ongebruikelijk is, komt niet de betekenis toe die het college daaraan heeft toegekend. Voor zover het college betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat door [vergunninghouder] een plantenbak wordt gerealiseerd op het dakterras aan de achterzijde van de woning, zij overwogen dat nu deze niet op de bouwtekening staat vermeld, de realisering daarvan niet in rechte afdwingbaar is, zodat daaraan thans geen betekenis toekomt.
2.3.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Maastricht tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 236,80 (zegge: tweehonderdzesendertig euro en tachtig cent); het dient door de gemeente Maastricht aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009
163-564.